Onderzoek naar invloed van verzanding en hoogwater op het dieet van wadvogels
De afgelopen jaren heeft beperkte verzanding van de Waddenzee plaatsgevonden en dat kan effect hebben op het dieet van sommige vogels. Dat blijkt uit onderzoek dat het NIOZ in opdracht van Rijkswaterstaat heeft afgerond.
De Waddenzee is het meest vogelrijke gebied in Nederland en een onmisbaar knooppunt in hun internationale trekroutes. De naar schatting tien miljoen vogels die elk jaar het waddengebied bezoeken, komen onder andere af op het rijke bodemleven. Hiermee spelen bodemdieren, naast vissen, een sleutelrol in het ecosysteem. Het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) deed in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek naar de relatie tussen bodemdieren en bodemgesteldheid in de Waddenzee. Op basis van hun meetdata van de afgelopen 10 jaar zijn statische analyses uitgevoerd. De uitkomsten vormen een indicatie hoe bodemdieren kunnen reageren wanneer hun omstandigheden veranderen, al dan niet door menselijke invloed, én hoe vervolgens vogels weer op de veranderingen in het bodemleven kunnen reageren.
In de Waddenzee vond de afgelopen 10 jaar beperkte verzanding plaats, ofwel een vergroving van de sedimentkorreltjes: dus iets minder slib en iets meer zand. De veranderingen hebben vooral plaatsgevonden in 2014 en 2015. De meerderheid aan bodemdieren geeft de voorkeur aan een mix van zand en slib. Als het slibgehalte niet meestijgt met het zandgehalte ontstaat er op den duur een ecologische verarming en is er alleen voor 'zandige' bodemdieren meer habitat. Maar ook de droogvalduur van de wadplaten is van belang. Wanneer de droogvalduur van de platen afneemt door bijvoorbeeld zeespiegelstijging zal er minder tijd zijn voor de vogels om zich vol te eten.
Veel typische wadvogels hebben een voorkeur voor bepaalde prooidieren. Een voorbeeld is de kanoetstrandloper. Deze soort eet vooral kokkels, nonnetjes en wadslakjes. Bij verzanding zullen alle genoemde prooidieren minder voorkomen. Daarnaast zou een versnelde zeespiegelstijging ervoor kunnen zorgen dat de tijd die vogels hebben om voedsel te verzamelen afneemt. Voor scholeksters geldt een vergelijkbare conclusie. De rosse grutto heeft daarentegen een meer divers dieet. Naar verwachting kan deze soort daardoor meer verandering aan, al zal wel de samenstelling van zijn dieet veranderen.
Om Nederland te beschermen tegen de zee spuit Rijkswaterstaat jaarlijks zand op en vlak voor de kust. Bij deze zandsuppleties houdt Rijkswaterstaat zo veel mogelijk rekening met de natuurwaarden. De Waddenzee staat via de zeegaten tussen de eilanden in open verbinding met de Noordzee en de Noordzeestranden. Zowel het watersysteem als de natuurwaarden in het waddengebied zijn uniek en daarom vinden er meerdere onderzoeken plaats: in de Waddenzee, in de vooroever van de Noordzeekust en in de duinen.
Hoewel het onderzoek meer duidelijkheid geeft over hoe de Waddenzee reageert op veranderingen in de bodem, is nog niet te zeggen of de veranderingen permanent zijn. De oorzaken zijn ook nog niet achterhaald. De meeste bodemdieren kunnen onder veel verschillende omstandigheden overleven, daarom verandert de gemeenschap niet direct als hun omgeving tijdelijk verandert. Hoe de veranderingen in de toekomst doorzetten en welke factoren daarbij doorslaggevend zullen zijn, moet nog verder worden onderzocht.
De Waddenzee is het meest vogelrijke gebied in Nederland en een onmisbaar knooppunt in hun internationale trekroutes. De naar schatting tien miljoen vogels die elk jaar het waddengebied bezoeken, komen onder andere af op het rijke bodemleven. Hiermee spelen bodemdieren, naast vissen, een sleutelrol in het ecosysteem. Het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) deed in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek naar de relatie tussen bodemdieren en bodemgesteldheid in de Waddenzee. Op basis van hun meetdata van de afgelopen 10 jaar zijn statische analyses uitgevoerd. De uitkomsten vormen een indicatie hoe bodemdieren kunnen reageren wanneer hun omstandigheden veranderen, al dan niet door menselijke invloed, én hoe vervolgens vogels weer op de veranderingen in het bodemleven kunnen reageren.
In de Waddenzee vond de afgelopen 10 jaar beperkte verzanding plaats, ofwel een vergroving van de sedimentkorreltjes: dus iets minder slib en iets meer zand. De veranderingen hebben vooral plaatsgevonden in 2014 en 2015. De meerderheid aan bodemdieren geeft de voorkeur aan een mix van zand en slib. Als het slibgehalte niet meestijgt met het zandgehalte ontstaat er op den duur een ecologische verarming en is er alleen voor 'zandige' bodemdieren meer habitat. Maar ook de droogvalduur van de wadplaten is van belang. Wanneer de droogvalduur van de platen afneemt door bijvoorbeeld zeespiegelstijging zal er minder tijd zijn voor de vogels om zich vol te eten.
Veel typische wadvogels hebben een voorkeur voor bepaalde prooidieren. Een voorbeeld is de kanoetstrandloper. Deze soort eet vooral kokkels, nonnetjes en wadslakjes. Bij verzanding zullen alle genoemde prooidieren minder voorkomen. Daarnaast zou een versnelde zeespiegelstijging ervoor kunnen zorgen dat de tijd die vogels hebben om voedsel te verzamelen afneemt. Voor scholeksters geldt een vergelijkbare conclusie. De rosse grutto heeft daarentegen een meer divers dieet. Naar verwachting kan deze soort daardoor meer verandering aan, al zal wel de samenstelling van zijn dieet veranderen.
Om Nederland te beschermen tegen de zee spuit Rijkswaterstaat jaarlijks zand op en vlak voor de kust. Bij deze zandsuppleties houdt Rijkswaterstaat zo veel mogelijk rekening met de natuurwaarden. De Waddenzee staat via de zeegaten tussen de eilanden in open verbinding met de Noordzee en de Noordzeestranden. Zowel het watersysteem als de natuurwaarden in het waddengebied zijn uniek en daarom vinden er meerdere onderzoeken plaats: in de Waddenzee, in de vooroever van de Noordzeekust en in de duinen.
Hoewel het onderzoek meer duidelijkheid geeft over hoe de Waddenzee reageert op veranderingen in de bodem, is nog niet te zeggen of de veranderingen permanent zijn. De oorzaken zijn ook nog niet achterhaald. De meeste bodemdieren kunnen onder veel verschillende omstandigheden overleven, daarom verandert de gemeenschap niet direct als hun omgeving tijdelijk verandert. Hoe de veranderingen in de toekomst doorzetten en welke factoren daarbij doorslaggevend zullen zijn, moet nog verder worden onderzocht.
Geen opmerkingen: