Droogte in Afrika werd in laatste 1,3 miljoen jaar minder
Anders dan gedacht is de droogte in Afrika niet toegenomen – het continent werd juist natter. Dit blijkt uit een reconstructie van het klimaat rond Lake Malawi in de afgelopen 1,3 miljoen jaar door een internationaal onderzoeksteam, waaronder prof. Jaap Sinninghe Damsté en prof. Stefan Schouten van de Universiteit Utrecht. De verrassende uitkomsten van de reconstructie zijn interessant voor de theorieën over de evolutie en emigratie van de oermens uit Afrika. Het onderzoek is woensdag 10 augustus gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Nature.
Uit de reconstructie blijkt dat het klimaat in deze regio elke 100.000 jaar een natte en droge cyclus doormaakt die in de pas loopt met het komen en gaan van de grote ijstijden. Tot nu toe werd aangenomen dat het Afrikaanse continent steeds droger is geworden. Die toenemende droogte zou mede de evolutie en migratie van de Afrikaanse oermens hebben beïnvloed. De reconstructies laten echter zien dat, ondanks de cycli, het Afrikaanse continent in de afgelopen 1,3 miljoen jaar alleen maar natter werd.
"Onze bevindingen maken het verhaal van de menselijke evolutie een stukje ingewikkelder”, aldus de initiator van het onderzoek, prof. Thomas Johnson van de Universiteit van Minnesota Duluth (UMD).
"Ze zijn heel relevant voor de paleoantropologie, omdat ze een nieuw licht werpen op de feitelijke omstandigheden in tropisch Oost-Afrika gedurende de tijd dat daar de mens evolueerde."
Jaap Sinninghe Damsté, hoogleraar Organische Geochemie aan de Universiteit Utrecht: “Het is fantastisch om te zien wat methoden die ontwikkeld zijn in mijn vakgebied kunnen bijdragen aan klimaatreconstructies, en daarmee ook aan andere vakgebieden”.
Johnson, inmiddels emeritus, vatte al in 1994 het plan op om in de bodem van Lake Malawi in Afrika diepe sedimentkernen op te boren. Lake Malawi is een van de grootste en diepste meren ter wereld, dat wordt begrensd door Malawi, Mozambique en Tanzania.
Samen met zijn collega-hoogleraren Erik Brown en Byron Steinman, formeerde Johnson een internationaal onderzoeksteam met de benodigde expertise. Jaap Sinninghe Damsté en Stefan Schouten, beiden hoogleraar aan de Univesiteit Utrecht en verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en het NWO Zwaartekrachtprogramma Netherlands Earth System Science Centre (NESSC), onderzochten hoe de temperatuur van het oppervlaktewater in het meer door de tijd veranderde. Zij gebruikten hiervoor de door hen ontwikkelde TEX86 ‘palaeothermometer’ gebaseerd op fossiele resten van membranen van bepaalde soorten oerbacteriën.
In 2005 konden de gedroomde boringen worden uitgevoerd. Met behulp van technologie uit de olie-industrie, lukte het om uit de bodem van het 700 meter diepe meer een 380 meter lange sedimentkern te boren.
Het analyseren van de monsters en het bepalen van de ouderdom van de verschillende lagen was een uitdaging die tien jaar in beslag nam. De veel gebruikte methode van koolstofdatering werkt alleen voor sediment dat minder dan 50.000 jaar oud is en het overgrote deel van de kern was veel ouder.
De onderzoekers slaagden er in dit oudere deel te dateren uit vulkanische as-lagen en sporen van omkeringen in de magnetische polariteit. De temperatuurgeschiedenis werd herleid uit veranderingen in de distributie van organische verbindingen afkomstig van eencellige organismen. Voor de ontwikkeling van de neerslag door de tijd werd de variatie in de afzetting van calciumcarbonaat en in vegetatie gereconstrueerd uit fossiele organische moleculen afkomstig van het vetachtige laagje op de bladeren van planten.
Uit de reconstructie blijkt dat het klimaat in deze regio elke 100.000 jaar een natte en droge cyclus doormaakt die in de pas loopt met het komen en gaan van de grote ijstijden. Tot nu toe werd aangenomen dat het Afrikaanse continent steeds droger is geworden. Die toenemende droogte zou mede de evolutie en migratie van de Afrikaanse oermens hebben beïnvloed. De reconstructies laten echter zien dat, ondanks de cycli, het Afrikaanse continent in de afgelopen 1,3 miljoen jaar alleen maar natter werd.
"Onze bevindingen maken het verhaal van de menselijke evolutie een stukje ingewikkelder”, aldus de initiator van het onderzoek, prof. Thomas Johnson van de Universiteit van Minnesota Duluth (UMD).
"Ze zijn heel relevant voor de paleoantropologie, omdat ze een nieuw licht werpen op de feitelijke omstandigheden in tropisch Oost-Afrika gedurende de tijd dat daar de mens evolueerde."
Jaap Sinninghe Damsté, hoogleraar Organische Geochemie aan de Universiteit Utrecht: “Het is fantastisch om te zien wat methoden die ontwikkeld zijn in mijn vakgebied kunnen bijdragen aan klimaatreconstructies, en daarmee ook aan andere vakgebieden”.
Johnson, inmiddels emeritus, vatte al in 1994 het plan op om in de bodem van Lake Malawi in Afrika diepe sedimentkernen op te boren. Lake Malawi is een van de grootste en diepste meren ter wereld, dat wordt begrensd door Malawi, Mozambique en Tanzania.
Samen met zijn collega-hoogleraren Erik Brown en Byron Steinman, formeerde Johnson een internationaal onderzoeksteam met de benodigde expertise. Jaap Sinninghe Damsté en Stefan Schouten, beiden hoogleraar aan de Univesiteit Utrecht en verbonden aan het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en het NWO Zwaartekrachtprogramma Netherlands Earth System Science Centre (NESSC), onderzochten hoe de temperatuur van het oppervlaktewater in het meer door de tijd veranderde. Zij gebruikten hiervoor de door hen ontwikkelde TEX86 ‘palaeothermometer’ gebaseerd op fossiele resten van membranen van bepaalde soorten oerbacteriën.
In 2005 konden de gedroomde boringen worden uitgevoerd. Met behulp van technologie uit de olie-industrie, lukte het om uit de bodem van het 700 meter diepe meer een 380 meter lange sedimentkern te boren.
Het analyseren van de monsters en het bepalen van de ouderdom van de verschillende lagen was een uitdaging die tien jaar in beslag nam. De veel gebruikte methode van koolstofdatering werkt alleen voor sediment dat minder dan 50.000 jaar oud is en het overgrote deel van de kern was veel ouder.
De onderzoekers slaagden er in dit oudere deel te dateren uit vulkanische as-lagen en sporen van omkeringen in de magnetische polariteit. De temperatuurgeschiedenis werd herleid uit veranderingen in de distributie van organische verbindingen afkomstig van eencellige organismen. Voor de ontwikkeling van de neerslag door de tijd werd de variatie in de afzetting van calciumcarbonaat en in vegetatie gereconstrueerd uit fossiele organische moleculen afkomstig van het vetachtige laagje op de bladeren van planten.
Geen opmerkingen: