Grensoverschrijdende waterverontreiniging is nog niet goed gereguleerd in Europa
Afgelopen september werd in BelgiĆ« een deel van de Maas drooggelegd voor onderhoud. Opbrengst: vijf autowrakken, twee lichamen en een onvoorstelbare variĆ«teit aan rommel. Waterverontreiniging is een gegeven in grote delen van Europa en wanneer het water stroomt, reist deze verontreiniging vaak mee. Ieder land in een stroomgebied heeft in de regel een bepaalde verontreinigingsbehoefte. Een juridisch interessante vraag is, of het Europese recht – dat regels geeft omtrent het (duurzaam) waterbeheer in Europa – grensoverschrijdende verontreiniging op de juiste wijze reguleert, zodanig dat iedere oeverstaat recht heeft op een redelijk deel van de verontreinigingscapaciteit van een rivier. Jasper van Kempen concludeert in zijn promotie-onderzoek dat dit momenteel niet het geval is. Op 16 november promoveert hij op dit onderwerp aan de Universiteit Utrecht.
Nederland wordt soms wel het afvalputje van Europa genoemd, en met reden. Voor bepaalde stoffen als fosfaat, koper, stikstof en zink is bijna de helft van de in Nederland aanwezige verontreiniging afkomstig uit het buitenland. Dit hoeft geen verrassing te zijn als bedacht wordt dat wij onze vier stroomgebieden delen met in totaal zeven andere landen. En Nederland is hierin niet uniek. Wat te denken van een lidstaat als Roemeniƫ, die zijn rivieren deelt met wel veertien andere landen?
Sinds de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water in 2000, kent het Europese waterrecht een stroomgebiedbenadering, waarbij het uitgangspunt is dat oeverstaten gezamenlijk de waterkwaliteit in een stroomgebied beheren om zo te zorgen voor een goede watertoestand voor al het water in het gebied. Lidstaten worden er dus vooral toe aangespoord om samen te werken om zo aan de wateropgaven te kunnen voldoen. Van Kempen wijst erop dat deze samenwerkingsverplichting, gek genoeg, niet nader uitgewerkt is en dat het Europese recht iedere lidstaat dezelfde waterkwaliteitseisen oplegt. Dat is vreemd, als bedacht wordt dat verontreiniging zich stroomafwaarts opstapelt en benedenstroomse lidstaten dus te maken hebben met een slechtere uitgangspositie dan bovenstroomse landen.
Waterbeheerders in de knel: falende samenwerking
Waterbeheerders, zoals bijvoorbeeld het Nederlandse waterschap De Dommel, hebben de verplichting te voldoen aan deze Europese eisen. Wanneer De Dommel te maken krijgt met verontreiniging vanuit Belgiƫ, ondervindt het dus rechtstreeks hinder; waterbeheerders zijn door deze verontreiniging namelijk vaak niet in staat aan de Europese eisen te voldoen en lopen het risico hiervoor een boete te krijgen. Wanneer zij proberen een internationale oplossing te zoeken, blijkt helaas dat samenwerking met buitenlandse overheden vaak spaak loopt. Hierdoor kampt een benedenstrooms land als Nederland vaak met een dilemma: zelf minder verontreiniging aan het water toevoegen en opruimen wat een ander heeft vervuild, of niets doen, met een beschuldigende vinger wijzen naar de veroorzaker en intussen de waterkwaliteit de dupe laten zijn.
Hoewel het Europese waterrecht aangeeft uit te gaan van een stroomgebiedbenadering, is er eigenlijk bijna niets geregeld omtrent de onderlinge verantwoordelijkheden van lidstaten in stroomgebieden. Er is op Europees niveau niet bepaald welke lidstaat recht heeft op welk deel van de verontreinigingscapaciteit van een rivier en evenmin garandeert het Europese recht dat lidstaten hierover afspraken maken of voorziet het in een vangnet wanneer geen afspraken zijn gemaakt. De waterkwaliteit – die de Europese richtlijnen toch hoog in het vaandel hebben staan – heeft onvermijdelijk onder deze weeffout te leiden.
In zijn proefschrift schetst Van Kempen welke verplichtingen waterbeheerders hebben in het huidige speelveld van gedeelde afhankelijkheden, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en welke instrumenten hen ter beschikking staan om hiermee om te gaan. Deze analyse van het Europese recht geeft aan dat er nog veel ruimte is voor verbetering, waarvoor dan ook enige aanbevelingen worden gedaan.
Nederland wordt soms wel het afvalputje van Europa genoemd, en met reden. Voor bepaalde stoffen als fosfaat, koper, stikstof en zink is bijna de helft van de in Nederland aanwezige verontreiniging afkomstig uit het buitenland. Dit hoeft geen verrassing te zijn als bedacht wordt dat wij onze vier stroomgebieden delen met in totaal zeven andere landen. En Nederland is hierin niet uniek. Wat te denken van een lidstaat als Roemeniƫ, die zijn rivieren deelt met wel veertien andere landen?
Sinds de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water in 2000, kent het Europese waterrecht een stroomgebiedbenadering, waarbij het uitgangspunt is dat oeverstaten gezamenlijk de waterkwaliteit in een stroomgebied beheren om zo te zorgen voor een goede watertoestand voor al het water in het gebied. Lidstaten worden er dus vooral toe aangespoord om samen te werken om zo aan de wateropgaven te kunnen voldoen. Van Kempen wijst erop dat deze samenwerkingsverplichting, gek genoeg, niet nader uitgewerkt is en dat het Europese recht iedere lidstaat dezelfde waterkwaliteitseisen oplegt. Dat is vreemd, als bedacht wordt dat verontreiniging zich stroomafwaarts opstapelt en benedenstroomse lidstaten dus te maken hebben met een slechtere uitgangspositie dan bovenstroomse landen.
Waterbeheerders in de knel: falende samenwerking
Waterbeheerders, zoals bijvoorbeeld het Nederlandse waterschap De Dommel, hebben de verplichting te voldoen aan deze Europese eisen. Wanneer De Dommel te maken krijgt met verontreiniging vanuit Belgiƫ, ondervindt het dus rechtstreeks hinder; waterbeheerders zijn door deze verontreiniging namelijk vaak niet in staat aan de Europese eisen te voldoen en lopen het risico hiervoor een boete te krijgen. Wanneer zij proberen een internationale oplossing te zoeken, blijkt helaas dat samenwerking met buitenlandse overheden vaak spaak loopt. Hierdoor kampt een benedenstrooms land als Nederland vaak met een dilemma: zelf minder verontreiniging aan het water toevoegen en opruimen wat een ander heeft vervuild, of niets doen, met een beschuldigende vinger wijzen naar de veroorzaker en intussen de waterkwaliteit de dupe laten zijn.
Hoewel het Europese waterrecht aangeeft uit te gaan van een stroomgebiedbenadering, is er eigenlijk bijna niets geregeld omtrent de onderlinge verantwoordelijkheden van lidstaten in stroomgebieden. Er is op Europees niveau niet bepaald welke lidstaat recht heeft op welk deel van de verontreinigingscapaciteit van een rivier en evenmin garandeert het Europese recht dat lidstaten hierover afspraken maken of voorziet het in een vangnet wanneer geen afspraken zijn gemaakt. De waterkwaliteit – die de Europese richtlijnen toch hoog in het vaandel hebben staan – heeft onvermijdelijk onder deze weeffout te leiden.
In zijn proefschrift schetst Van Kempen welke verplichtingen waterbeheerders hebben in het huidige speelveld van gedeelde afhankelijkheden, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en welke instrumenten hen ter beschikking staan om hiermee om te gaan. Deze analyse van het Europese recht geeft aan dat er nog veel ruimte is voor verbetering, waarvoor dan ook enige aanbevelingen worden gedaan.
Geen opmerkingen: