Zanduitspoeling bij hoogwater groter risico voor rivierdijken dan gedacht
Recent onderzoek geeft aan dat piping -kwelwater dat bij hoogwater zand wegspoelt onder rivierdijken - een groter risico voor de sterkte van de rivierdijken vormt dan werd aangenomen. De dijken zijn nog even sterk als gisteren, maar minder sterk dan we dachten. Extra maatregelen zijn nodig om een goede bescherming tegen overstromingen te kunnen blijven bieden. Hoe en waar precies moet nog worden bepaald.
In opdracht van zeven waterschappen in het bovenrivierengebied is onderzoek uitgevoerd naar de risico´s van piping voor de sterkte van de rivierdijken. De zeven waterschappen zijn Aa en Maas, Groot Salland, Rijn en IJssel, Rivierenland, Stichtse Rijnlanden, Vallei en Eem en Veluwe.
Daaruit komt naar voren dat het risico van piping groter is dan tot nu toe werd aangenomen. Volgens die nieuwe inzichten zouden veel rivierdijken, die nu in de zesjaarlijkse toetsing zijn goedgekeurd, alsnog worden afgekeurd. Het grotere risico van piping doet zich vooral voor in het bovenrivierengebied, waar zandlagen relatief dicht aan de oppervlakte liggen. In het westen van het land zijn het vooral dikke ondoordringbare kleilagen die de ondergrond van de dijken vormen, waardoor piping geen probleem is.
De waterschappen zijn samen met het Rijk aan zet om in beeld te brengen welk risico op overstroming er bestaat. Het risico op piping maakt daar onderdeel van uit. Dat is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Nader onderzoek is nodig om tot exacte rekenregels te komen. De komende jaren zal in ieder geval meer onderzoek nodig zijn naar ondermeer de opbouw van de bodem en de precieze locatie van zandbanen in die ondergrond.
Voor de locaties waarvan nu al bekend is dat er een groot risico op piping is, zijn volgens de waterschappen mogelijk al op korte termijn maatregelen nodig. Afhankelijk van de locatie en omstandigheden kan dat variëren van het aanbrengen van steunbermen en vrijhouden van extra ruimte, tot het plaatsen van ondoordringbare damwanden en andere innovatieve oplossingen. De nieuwe inzichten kunnen invloed hebben op de volgorde waarin toekomstige dijkversterkingsprojecten worden uitgevoerd.
Kwelwater is een veel voorkomend verschijnsel bij hoogwater op de rivieren. Door de druk van het hoogwater zoekt water zich een weg onder de dijk door. Dat is normaal bij hoogwater en vormt geen risico. Het wordt een risico wanneer dat kwelwater zand gaat meevoeren. Dat ondermijnt de dijk. Piping doet zich vooral voor in gebieden waar zandlagen dicht onder de dijk liggen. Het water stroomt hier makkelijker doorheen dan door ondoordringbare kleilagen.
Het verschijnsel piping is al eeuwenlang bekend en waterschappen houden er rekening mee bij de maatregelen die ze nemen tijdens perioden van hoogwater op de rivieren. Daarnaast maakt piping ook onderdeel uit van de berekeningen als dijken versterkt moeten worden.
In opdracht van zeven waterschappen in het bovenrivierengebied is onderzoek uitgevoerd naar de risico´s van piping voor de sterkte van de rivierdijken. De zeven waterschappen zijn Aa en Maas, Groot Salland, Rijn en IJssel, Rivierenland, Stichtse Rijnlanden, Vallei en Eem en Veluwe.
Daaruit komt naar voren dat het risico van piping groter is dan tot nu toe werd aangenomen. Volgens die nieuwe inzichten zouden veel rivierdijken, die nu in de zesjaarlijkse toetsing zijn goedgekeurd, alsnog worden afgekeurd. Het grotere risico van piping doet zich vooral voor in het bovenrivierengebied, waar zandlagen relatief dicht aan de oppervlakte liggen. In het westen van het land zijn het vooral dikke ondoordringbare kleilagen die de ondergrond van de dijken vormen, waardoor piping geen probleem is.
De waterschappen zijn samen met het Rijk aan zet om in beeld te brengen welk risico op overstroming er bestaat. Het risico op piping maakt daar onderdeel van uit. Dat is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Nader onderzoek is nodig om tot exacte rekenregels te komen. De komende jaren zal in ieder geval meer onderzoek nodig zijn naar ondermeer de opbouw van de bodem en de precieze locatie van zandbanen in die ondergrond.
Voor de locaties waarvan nu al bekend is dat er een groot risico op piping is, zijn volgens de waterschappen mogelijk al op korte termijn maatregelen nodig. Afhankelijk van de locatie en omstandigheden kan dat variëren van het aanbrengen van steunbermen en vrijhouden van extra ruimte, tot het plaatsen van ondoordringbare damwanden en andere innovatieve oplossingen. De nieuwe inzichten kunnen invloed hebben op de volgorde waarin toekomstige dijkversterkingsprojecten worden uitgevoerd.
Kwelwater is een veel voorkomend verschijnsel bij hoogwater op de rivieren. Door de druk van het hoogwater zoekt water zich een weg onder de dijk door. Dat is normaal bij hoogwater en vormt geen risico. Het wordt een risico wanneer dat kwelwater zand gaat meevoeren. Dat ondermijnt de dijk. Piping doet zich vooral voor in gebieden waar zandlagen dicht onder de dijk liggen. Het water stroomt hier makkelijker doorheen dan door ondoordringbare kleilagen.
Het verschijnsel piping is al eeuwenlang bekend en waterschappen houden er rekening mee bij de maatregelen die ze nemen tijdens perioden van hoogwater op de rivieren. Daarnaast maakt piping ook onderdeel uit van de berekeningen als dijken versterkt moeten worden.
Geen opmerkingen: