Risico’s ballastwater vragen extra regels
Peter Paul Stehouwer onderzocht bij het NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee de werking van systemen die ongewenste organismen moeten doden die als verstekeling in het ballastwater meereizen. Zijn conclusie is dat deze systemen goed werken, maar dat de regels aangescherpt moeten worden. Op 3 juni 2016 promoveert hij aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Schepen die zijn gelost, nemen regelmatig water in als ballast. Wanneer zij in een volgende haven nieuwe lading krijgen, spuien ze dat ballastwater weer. Hierdoor kunnen onbedoeld levende organismen van de ene naar de andere haven worden getransporteerd.
Via ballastwater kwam bijvoorbeeld ook de wolhandkrab uit Azië terecht in Rotterdam en heeft vervolgens via de Rijn grote delen van Nederland gekoloniseerd. En in Amerikaanse wateren vormen Oost-Europese zebramosselen een plaag. ‘De VS geeft honderden miljoenen uit aan de bestrijding ervan’, zegt Peter Paul Stehouwer.
Daarom zijn er regels gekomen die een behandeling van ballastwater voorschrijven, met als doel het doden van meeliftende organismen. Stehouwer testte bij het NIOZ of systemen voor het ontsmetten van ballastwater voldoen aan de richtlijnen die de internationale maritieme organisatie IMO hiervoor heeft opgesteld. Daarnaast deed hij onderzoek naar de effectiviteit van de apparatuur en de richtlijnen.
Stehouwer heeft twee veelgebruikte technieken om het ballastwater te behandelen bekeken. Bij de eerste techniek wordt uit zeewater een chloorverbinding (hypochloriet, oftewel bleek) geproduceerd en aan de ballasttanks toegevoegd. De tweede bestaat uit een behandeling van het water met ultraviolet licht, zowel bij de inname als bij het spuien van ballastwater. Beide behandelingen zorgen ervoor dat het aantal levende organismen daalt tot onder de door het IMO voorgeschreven aantallen.
Maar Stehouwer onderzocht vooral ook wat er na de behandeling gebeurt. ‘Mijn hoofdvraag was of er teruggroei zichtbaar is.’ Hij keek daarbij vooral naar algen, kleine organismen die toch zeer schadelijk kunnen zijn. ‘Denk maar aan de algenbloei in meertjes tijdens de zomer. Daarbij kunnen giftige stoffen ontstaan die bijvoorbeeld voor darmklachten kunnen zorgen. Sommige tropische soorten kunnen veel gevaarlijker gifstoffen produceren.’
De promovendus nam tien liter behandeld water en kweekte dat drie weken lang onder optimale condities. Het slechte nieuws: in alle monsters die hij testte, groeiden binnen die drie weken toch weer algen. ‘Maar het goede nieuws is dat beide behandelingen 99,99 procent van al het leven in het water doden. Daarmee verlaag je de kans dat die soorten zich in de nieuwe haven kunnen vestigen zeer sterk.’
Toch doet Stehouwer een aanbeveling de regels verder aan te scherpen. ‘Alle algen die teruggroei vertoonden, zijn kleiner dan tien micrometer en vallen niet onder de richtlijnen van de IMO. De kleinste categorie daarin is van 10 tot 50 micrometer.’ Dat kan tot rare situaties leiden. ‘Bacteriën zijn ook kleiner dan 10 micrometer. En juist bacteriën kunnen in het donker goed overleven en voeden zich met de resten van organismen die gedood zijn door de behandeling.’
Schepen die zijn gelost, nemen regelmatig water in als ballast. Wanneer zij in een volgende haven nieuwe lading krijgen, spuien ze dat ballastwater weer. Hierdoor kunnen onbedoeld levende organismen van de ene naar de andere haven worden getransporteerd.
Via ballastwater kwam bijvoorbeeld ook de wolhandkrab uit Azië terecht in Rotterdam en heeft vervolgens via de Rijn grote delen van Nederland gekoloniseerd. En in Amerikaanse wateren vormen Oost-Europese zebramosselen een plaag. ‘De VS geeft honderden miljoenen uit aan de bestrijding ervan’, zegt Peter Paul Stehouwer.
Daarom zijn er regels gekomen die een behandeling van ballastwater voorschrijven, met als doel het doden van meeliftende organismen. Stehouwer testte bij het NIOZ of systemen voor het ontsmetten van ballastwater voldoen aan de richtlijnen die de internationale maritieme organisatie IMO hiervoor heeft opgesteld. Daarnaast deed hij onderzoek naar de effectiviteit van de apparatuur en de richtlijnen.
Stehouwer heeft twee veelgebruikte technieken om het ballastwater te behandelen bekeken. Bij de eerste techniek wordt uit zeewater een chloorverbinding (hypochloriet, oftewel bleek) geproduceerd en aan de ballasttanks toegevoegd. De tweede bestaat uit een behandeling van het water met ultraviolet licht, zowel bij de inname als bij het spuien van ballastwater. Beide behandelingen zorgen ervoor dat het aantal levende organismen daalt tot onder de door het IMO voorgeschreven aantallen.
Maar Stehouwer onderzocht vooral ook wat er na de behandeling gebeurt. ‘Mijn hoofdvraag was of er teruggroei zichtbaar is.’ Hij keek daarbij vooral naar algen, kleine organismen die toch zeer schadelijk kunnen zijn. ‘Denk maar aan de algenbloei in meertjes tijdens de zomer. Daarbij kunnen giftige stoffen ontstaan die bijvoorbeeld voor darmklachten kunnen zorgen. Sommige tropische soorten kunnen veel gevaarlijker gifstoffen produceren.’
De promovendus nam tien liter behandeld water en kweekte dat drie weken lang onder optimale condities. Het slechte nieuws: in alle monsters die hij testte, groeiden binnen die drie weken toch weer algen. ‘Maar het goede nieuws is dat beide behandelingen 99,99 procent van al het leven in het water doden. Daarmee verlaag je de kans dat die soorten zich in de nieuwe haven kunnen vestigen zeer sterk.’
Toch doet Stehouwer een aanbeveling de regels verder aan te scherpen. ‘Alle algen die teruggroei vertoonden, zijn kleiner dan tien micrometer en vallen niet onder de richtlijnen van de IMO. De kleinste categorie daarin is van 10 tot 50 micrometer.’ Dat kan tot rare situaties leiden. ‘Bacteriën zijn ook kleiner dan 10 micrometer. En juist bacteriën kunnen in het donker goed overleven en voeden zich met de resten van organismen die gedood zijn door de behandeling.’
Geen opmerkingen: