Rijkswaterstaat gaat kribben en oevers verlagen in het Pannerdensch Kanaal. Onlangs ging minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat akkoord met een plan op hoofdlijnen voor de verlaging van 38 kribben en 5 oevers. Hierdoor daalt bij hoogwater de waterstand op de Bovenrijn straks met 5 cm en wordt het rivierengebied veiliger.
Kribben (de stenen 'dwarsliggers' die de rivier in steken) zijn erg belangrijk bij de afvoer van water, ijs, grind en zand. Ze sturen deze afvoer en houden zo de rivier en de oever op zijn plaats. De 38 kribben die worden aangepakt liggen ten zuiden van de tunnel van de Betuwelijn tot aan de Pannerdensche Kop op beide oevers. In de nieuwe situatie zijn deze kribben 0,5 tot 1,5 m lager. Op een aantal plekken verlaagt Rijkswaterstaat ook de oevers, zoals bij het project Programma Stroomlijn. Tezamen zorgt verlaging van de kribben en oevers bij hoogwater voor een waterstandsdaling van 5 cm op de Bovenrijn.
Om tot dit plan te komen, zijn diverse varianten van krib- en oeververlaging op het Pannerdensch Kanaal onderzocht. Omgevingspartijen en andere overheden zijn hier uitgebreid bij betrokken. Vanuit allerlei invalshoeken zijn deze varianten met elkaar vergeleken: gevolgen voor waterhuishouding, scheepvaart, natuur, effecten voor belanghebbenden en gebruikers, vergunbaarheid en kosten. Op basis daarvan zijn keuzes gemaakt waarbij de veiligheid van het gebied en de gebruiksfuncties steeds voorop stond. Resultaat is het huidige voorkeursalternatief; een plan op hoofdlijnen.
Dit jaar gaat Rijkswaterstaat op zoek naar een partij die het huidige voorkeursalternatief verder uitwerkt tot een definitief ontwerp en vervolgens de uitvoering ervan voor zijn rekening neemt. Naar verwachting is het definitieve ontwerp eind 2019 gereed, waarna de besluiten en vergunningen ter inzage worden gelegd en er de mogelijkheid is tot inspraak. De uitvoering start in 2021. Naar verwachting zijn de werkzaamheden in 2023 afgerond.
woensdag 28 februari 2018
dinsdag 27 februari 2018
Strandeiland op IJburg krijgt 8000 woningen en een groot recreatiestrand
Waar nu nog boten op het water te zien zijn, ligt straks een nieuw stuk stad. Strandeiland, dat eerst nog de werktitel Middeneiland had, wordt het vijfde eiland van IJburg in het IJmeer.
Het eiland krijgt een oppervlakte van zo’n 150 hectare, met 6 km lengte aan oevers aan het water van het IJmeer. Daardoor is er ruimte voor een groot stadsstrand en meerdere kleine natuurstrandjes. Vandaar de naam Strandeiland.
Strandeiland wordt een diverse Amsterdamse wijk met eengezinswoningen, appartementen en kleinschalige bedrijfsruimtes. Bij de ontwikkeling zal in een vroeg stadium aandacht zijn voor het realiseren van buurtvoorzieningen, zoals scholen en winkels, en het doortrekken van de IJtram. Het duurzame karakter komt onder andere naar voren door de keuze voor lokale warmtebronnen geïntegreerd met Nieuwe Sanitatie. Dit is een nieuwe manier om afvalwater in te zamelen en te verwerken. Het afvalwater is hierbij de bron van nieuwe grondstoffen en energie.
Het eiland krijgt een oppervlakte van zo’n 150 hectare, met 6 km lengte aan oevers aan het water van het IJmeer. Daardoor is er ruimte voor een groot stadsstrand en meerdere kleine natuurstrandjes. Vandaar de naam Strandeiland.
Strandeiland wordt een diverse Amsterdamse wijk met eengezinswoningen, appartementen en kleinschalige bedrijfsruimtes. Bij de ontwikkeling zal in een vroeg stadium aandacht zijn voor het realiseren van buurtvoorzieningen, zoals scholen en winkels, en het doortrekken van de IJtram. Het duurzame karakter komt onder andere naar voren door de keuze voor lokale warmtebronnen geïntegreerd met Nieuwe Sanitatie. Dit is een nieuwe manier om afvalwater in te zamelen en te verwerken. Het afvalwater is hierbij de bron van nieuwe grondstoffen en energie.
maandag 26 februari 2018
Waterschap Aa en Maas plaatst beaver deceivers in beverdammen
Half februari is gestart met het plaatsen van beaver deceivers in een aantal beverdammen. De ‘beaver deceiver’ moet ervoor zorgen dat de beverdam de doorstroming van water niet belemmert. Op verschillende locaties heeft het waterschap de afgelopen tijd beverdammen verwijderd maar een aantal is direct weer teruggebouwd door de bevers.
Om het waterpeil te kunnen blijven regelen, wordt een zogenaamde beaver deceiver geplaatst. Dit is een buis die ervoor zorgt dat het water afgevoerd kan worden en tegelijkertijd de beverdam kan blijven zitten. De buis is van pvc, heeft een diameter van ca. 30 cm en beschikt over perforaties met een gaaswerk zodat de bever de buis niet dicht kan maken met zand, klei.
Bevers zijn een beschermde diersoort en komen ook in de Brabantse natuurgebieden steeds vaker voor. De prachtige dieren zitten op meer dan 30 plekken in Zuidoost Brabant. Op plekken waar het kan, zijn bevers meer dan welkom. Het komt echter ook voor dat de beverdammen wateroverlast veroorzaken.
Om het waterpeil te kunnen blijven regelen, wordt een zogenaamde beaver deceiver geplaatst. Dit is een buis die ervoor zorgt dat het water afgevoerd kan worden en tegelijkertijd de beverdam kan blijven zitten. De buis is van pvc, heeft een diameter van ca. 30 cm en beschikt over perforaties met een gaaswerk zodat de bever de buis niet dicht kan maken met zand, klei.
Bevers zijn een beschermde diersoort en komen ook in de Brabantse natuurgebieden steeds vaker voor. De prachtige dieren zitten op meer dan 30 plekken in Zuidoost Brabant. Op plekken waar het kan, zijn bevers meer dan welkom. Het komt echter ook voor dat de beverdammen wateroverlast veroorzaken.
vrijdag 23 februari 2018
VU-hoogleraar Petra van Dam publiceert nieuw boek over de geschiedenis van het NAP
In haar nieuwe boek ‘Van Amsterdam Peil naar Europees Referentiepeil’ beschrijft VU-hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis Petra van Dam en verbonden aan het Environmental Humanities Center van de VU, het ontstaan van een nationaal referentiepeil voor water, dat noodzakelijk was vanwege de toenemende complexiteit van de waterbeheersing op ieder niveau in Nederland.
Aan de basis van het NAP (Normaal Amsterdams Peil) ligt een reeks zorgvuldige metingen van de gemiddelde vloedhoogte van het IJ in de zomer, uitgevoerd in Amsterdam in de zeventiende eeuw. Petra van Dam: “In de zeventiende eeuw waren veel belangen gemoeid bij een goede waterregulering in Amsterdam. Het grachtenwater moest hoog genoeg staan om de handelaren met hun schepen bij de pakhuizen te laten komen. Bovendien spoelde men de grachten regelmatig door met vers water uit de Amstel en het IJ om de stankoverlast te bestrijden.”
Door de toenemende complexiteit van de waterbeheersing kreeg men behoefte aan een afspraak over het nulpunt, het referentiepeil. Op initiatief van burgemeester Johannes Hudde werd afgesproken het gemiddelde zomervloedpeil van het IJ van de periode 1 september 1683-1684 als nulpunt te nemen. Dat heette voortaan het Amsterdams Peil (AP). Buiten de stad waren ook peilen ontstaan. In de Hollandse waterschappen bestonden ‘maalpeilen’. Van Dam: “Deze waren er om te voorkomen dat molens te veel water uit de polders maalden, dat vervolgens bij andere polders weer naar binnen stroomde. Langs de rivieren verrezen de zogenaamde klokkeslagpeilen, die gevaarlijk hoogwater op de rivieren aangaven.”
Na 1700 groeide het AP langzaam uit tot het nationale referentiepeil dat op 18 februari 1818 door koning Willem I werd bekrachtigd. De invoering van het AP voor heel Nederland paste goed in de sfeer van de nieuwe staatsregelingen voor de nieuwe nationale staat die vanaf 1813 vorm kreeg. Het AP was niet alleen voor de meting van waterhoogte van belang, maar groeide uit tot de basis van het hoogtnetwerk voor allerlei soorten hoogtemetingen. De aanleg van nationale infrastructurele werken betekende een grote stimulans voor de verspreiding van het AP. Van Dam: “Daartoe behoorden kanalen, spoorwegen en rivierverbeteringen. Ook vanuit het buitenland kwamen impulsen. Ter voorbereiding op een internationale spoorweg werd het Duitse hoogtenetwerk aan het Nederlandse aangesloten en kozen de Duitsers in 1876 voor het AP als referentievlak.”
Het hoogtenetwerk werd door een serie van vijf nauwkeurigheidswaterpassingen verbeterd en uitgebreid. In het kader daarvan werd in 1891 de naam AP aangepast tot NAP, het ‘Normaal Amsterdam Peil’. Na de Tweede Wereldoorlog werd een Europees hoogtenetwerk opgericht. Dit was gekoppeld aan het NAP. De manier van omgang met het NAP en alles wat daarbij hoorde voor de waarneming en registratie van de hoogte in Nederland, werd uiteindelijk door diverse landen overgenomen, niet alleen in de Nederlandse koloniën, maar ook elders in Azië en in Afrika.
Aan de basis van het NAP (Normaal Amsterdams Peil) ligt een reeks zorgvuldige metingen van de gemiddelde vloedhoogte van het IJ in de zomer, uitgevoerd in Amsterdam in de zeventiende eeuw. Petra van Dam: “In de zeventiende eeuw waren veel belangen gemoeid bij een goede waterregulering in Amsterdam. Het grachtenwater moest hoog genoeg staan om de handelaren met hun schepen bij de pakhuizen te laten komen. Bovendien spoelde men de grachten regelmatig door met vers water uit de Amstel en het IJ om de stankoverlast te bestrijden.”
Door de toenemende complexiteit van de waterbeheersing kreeg men behoefte aan een afspraak over het nulpunt, het referentiepeil. Op initiatief van burgemeester Johannes Hudde werd afgesproken het gemiddelde zomervloedpeil van het IJ van de periode 1 september 1683-1684 als nulpunt te nemen. Dat heette voortaan het Amsterdams Peil (AP). Buiten de stad waren ook peilen ontstaan. In de Hollandse waterschappen bestonden ‘maalpeilen’. Van Dam: “Deze waren er om te voorkomen dat molens te veel water uit de polders maalden, dat vervolgens bij andere polders weer naar binnen stroomde. Langs de rivieren verrezen de zogenaamde klokkeslagpeilen, die gevaarlijk hoogwater op de rivieren aangaven.”
Na 1700 groeide het AP langzaam uit tot het nationale referentiepeil dat op 18 februari 1818 door koning Willem I werd bekrachtigd. De invoering van het AP voor heel Nederland paste goed in de sfeer van de nieuwe staatsregelingen voor de nieuwe nationale staat die vanaf 1813 vorm kreeg. Het AP was niet alleen voor de meting van waterhoogte van belang, maar groeide uit tot de basis van het hoogtnetwerk voor allerlei soorten hoogtemetingen. De aanleg van nationale infrastructurele werken betekende een grote stimulans voor de verspreiding van het AP. Van Dam: “Daartoe behoorden kanalen, spoorwegen en rivierverbeteringen. Ook vanuit het buitenland kwamen impulsen. Ter voorbereiding op een internationale spoorweg werd het Duitse hoogtenetwerk aan het Nederlandse aangesloten en kozen de Duitsers in 1876 voor het AP als referentievlak.”
Het hoogtenetwerk werd door een serie van vijf nauwkeurigheidswaterpassingen verbeterd en uitgebreid. In het kader daarvan werd in 1891 de naam AP aangepast tot NAP, het ‘Normaal Amsterdam Peil’. Na de Tweede Wereldoorlog werd een Europees hoogtenetwerk opgericht. Dit was gekoppeld aan het NAP. De manier van omgang met het NAP en alles wat daarbij hoorde voor de waarneming en registratie van de hoogte in Nederland, werd uiteindelijk door diverse landen overgenomen, niet alleen in de Nederlandse koloniën, maar ook elders in Azië en in Afrika.
Onderzoek naar invloed van verzanding en hoogwater op het dieet van wadvogels
De afgelopen jaren heeft beperkte verzanding van de Waddenzee plaatsgevonden en dat kan effect hebben op het dieet van sommige vogels. Dat blijkt uit onderzoek dat het NIOZ in opdracht van Rijkswaterstaat heeft afgerond.
De Waddenzee is het meest vogelrijke gebied in Nederland en een onmisbaar knooppunt in hun internationale trekroutes. De naar schatting tien miljoen vogels die elk jaar het waddengebied bezoeken, komen onder andere af op het rijke bodemleven. Hiermee spelen bodemdieren, naast vissen, een sleutelrol in het ecosysteem. Het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) deed in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek naar de relatie tussen bodemdieren en bodemgesteldheid in de Waddenzee. Op basis van hun meetdata van de afgelopen 10 jaar zijn statische analyses uitgevoerd. De uitkomsten vormen een indicatie hoe bodemdieren kunnen reageren wanneer hun omstandigheden veranderen, al dan niet door menselijke invloed, én hoe vervolgens vogels weer op de veranderingen in het bodemleven kunnen reageren.
In de Waddenzee vond de afgelopen 10 jaar beperkte verzanding plaats, ofwel een vergroving van de sedimentkorreltjes: dus iets minder slib en iets meer zand. De veranderingen hebben vooral plaatsgevonden in 2014 en 2015. De meerderheid aan bodemdieren geeft de voorkeur aan een mix van zand en slib. Als het slibgehalte niet meestijgt met het zandgehalte ontstaat er op den duur een ecologische verarming en is er alleen voor 'zandige' bodemdieren meer habitat. Maar ook de droogvalduur van de wadplaten is van belang. Wanneer de droogvalduur van de platen afneemt door bijvoorbeeld zeespiegelstijging zal er minder tijd zijn voor de vogels om zich vol te eten.
Veel typische wadvogels hebben een voorkeur voor bepaalde prooidieren. Een voorbeeld is de kanoetstrandloper. Deze soort eet vooral kokkels, nonnetjes en wadslakjes. Bij verzanding zullen alle genoemde prooidieren minder voorkomen. Daarnaast zou een versnelde zeespiegelstijging ervoor kunnen zorgen dat de tijd die vogels hebben om voedsel te verzamelen afneemt. Voor scholeksters geldt een vergelijkbare conclusie. De rosse grutto heeft daarentegen een meer divers dieet. Naar verwachting kan deze soort daardoor meer verandering aan, al zal wel de samenstelling van zijn dieet veranderen.
Om Nederland te beschermen tegen de zee spuit Rijkswaterstaat jaarlijks zand op en vlak voor de kust. Bij deze zandsuppleties houdt Rijkswaterstaat zo veel mogelijk rekening met de natuurwaarden. De Waddenzee staat via de zeegaten tussen de eilanden in open verbinding met de Noordzee en de Noordzeestranden. Zowel het watersysteem als de natuurwaarden in het waddengebied zijn uniek en daarom vinden er meerdere onderzoeken plaats: in de Waddenzee, in de vooroever van de Noordzeekust en in de duinen.
Hoewel het onderzoek meer duidelijkheid geeft over hoe de Waddenzee reageert op veranderingen in de bodem, is nog niet te zeggen of de veranderingen permanent zijn. De oorzaken zijn ook nog niet achterhaald. De meeste bodemdieren kunnen onder veel verschillende omstandigheden overleven, daarom verandert de gemeenschap niet direct als hun omgeving tijdelijk verandert. Hoe de veranderingen in de toekomst doorzetten en welke factoren daarbij doorslaggevend zullen zijn, moet nog verder worden onderzocht.
De Waddenzee is het meest vogelrijke gebied in Nederland en een onmisbaar knooppunt in hun internationale trekroutes. De naar schatting tien miljoen vogels die elk jaar het waddengebied bezoeken, komen onder andere af op het rijke bodemleven. Hiermee spelen bodemdieren, naast vissen, een sleutelrol in het ecosysteem. Het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) deed in opdracht van Rijkswaterstaat onderzoek naar de relatie tussen bodemdieren en bodemgesteldheid in de Waddenzee. Op basis van hun meetdata van de afgelopen 10 jaar zijn statische analyses uitgevoerd. De uitkomsten vormen een indicatie hoe bodemdieren kunnen reageren wanneer hun omstandigheden veranderen, al dan niet door menselijke invloed, én hoe vervolgens vogels weer op de veranderingen in het bodemleven kunnen reageren.
In de Waddenzee vond de afgelopen 10 jaar beperkte verzanding plaats, ofwel een vergroving van de sedimentkorreltjes: dus iets minder slib en iets meer zand. De veranderingen hebben vooral plaatsgevonden in 2014 en 2015. De meerderheid aan bodemdieren geeft de voorkeur aan een mix van zand en slib. Als het slibgehalte niet meestijgt met het zandgehalte ontstaat er op den duur een ecologische verarming en is er alleen voor 'zandige' bodemdieren meer habitat. Maar ook de droogvalduur van de wadplaten is van belang. Wanneer de droogvalduur van de platen afneemt door bijvoorbeeld zeespiegelstijging zal er minder tijd zijn voor de vogels om zich vol te eten.
Veel typische wadvogels hebben een voorkeur voor bepaalde prooidieren. Een voorbeeld is de kanoetstrandloper. Deze soort eet vooral kokkels, nonnetjes en wadslakjes. Bij verzanding zullen alle genoemde prooidieren minder voorkomen. Daarnaast zou een versnelde zeespiegelstijging ervoor kunnen zorgen dat de tijd die vogels hebben om voedsel te verzamelen afneemt. Voor scholeksters geldt een vergelijkbare conclusie. De rosse grutto heeft daarentegen een meer divers dieet. Naar verwachting kan deze soort daardoor meer verandering aan, al zal wel de samenstelling van zijn dieet veranderen.
Om Nederland te beschermen tegen de zee spuit Rijkswaterstaat jaarlijks zand op en vlak voor de kust. Bij deze zandsuppleties houdt Rijkswaterstaat zo veel mogelijk rekening met de natuurwaarden. De Waddenzee staat via de zeegaten tussen de eilanden in open verbinding met de Noordzee en de Noordzeestranden. Zowel het watersysteem als de natuurwaarden in het waddengebied zijn uniek en daarom vinden er meerdere onderzoeken plaats: in de Waddenzee, in de vooroever van de Noordzeekust en in de duinen.
Hoewel het onderzoek meer duidelijkheid geeft over hoe de Waddenzee reageert op veranderingen in de bodem, is nog niet te zeggen of de veranderingen permanent zijn. De oorzaken zijn ook nog niet achterhaald. De meeste bodemdieren kunnen onder veel verschillende omstandigheden overleven, daarom verandert de gemeenschap niet direct als hun omgeving tijdelijk verandert. Hoe de veranderingen in de toekomst doorzetten en welke factoren daarbij doorslaggevend zullen zijn, moet nog verder worden onderzocht.
donderdag 22 februari 2018
Tauw ontwikkelt droogtestresskaarten voor Zuid-Afrika
Wereldwijd kampen (dichtbevolkte) steden met klimaatproblemen als overstromingen en hittegolven. Zo ondervindt Kaapstad de ergste droogte sinds een eeuw en legt al de strengste beperkingen voor watergebruik op die ooit zijn ingevoerd.
Ingenieursbedrijf Tauw brengt oplossingen in kaart om de problemen in deze kwetsbare gebieden in Zuid-Afrika aan te pakken.
Vanuit diverse sectoren zoals ruimtelijke ordening, volksgezondheid en rampenbestrijding is er behoefte aan instrumenten om de kwetsbaarheid in deze gebieden te beoordelen. Daarom heeft Tauw onlangs een op GIS gebaseerde hittestresskaart voor Johannesburg opgesteld.
Ingenieursbedrijf Tauw brengt oplossingen in kaart om de problemen in deze kwetsbare gebieden in Zuid-Afrika aan te pakken.
Vanuit diverse sectoren zoals ruimtelijke ordening, volksgezondheid en rampenbestrijding is er behoefte aan instrumenten om de kwetsbaarheid in deze gebieden te beoordelen. Daarom heeft Tauw onlangs een op GIS gebaseerde hittestresskaart voor Johannesburg opgesteld.
woensdag 21 februari 2018
Provincie Utrecht moet waterrobuust worden
De provincie waterrobuust maken. Dat staat centraal in de intentieverklaring Meerlaagsveiligheid die de Utrechtse waterschappen, een groot aantal gemeenten, de Veiligheidsregio en de provincie Utrecht op 15 februari ondertekenden. Dit was het startsein voor de regionale samenwerking voor het beperken van de gevolgen van overstromingen.
De ondertekenende partijen stellen dit jaar een plan van aanpak op, waarin de risico’s aan de orde komen, prioriteiten gesteld en afspraken gemaakt. In het plan zal zowel aandacht zijn voor maatregelen voor een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, als aan de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Met de Intentieverklaring nemen de samenwerkende overheden in Utrecht hun verantwoordelijkheid voor ‘meerlaagsveiligheid’.
In Nederland werken we op drie niveaus aan waterveiligheid, oftewel meerlaagsveiligheid. De eerste laag bestaat uit het verkleinen van de kans op overstromingen door het aanleggen en onderhouden van waterkeringen. De tweede laag is het beperken van de gevolgen van overstromingen door Nederland door een ruimtelijke ordening. Dat is het werk van gemeenten en provincies. Crisismanagement is de derde laag. Hoewel de kans klein is, zijn overstromingen nooit uit te sluiten.
In de intentieverklaring staat onder meer dat alle partijen gaan werken aan bewustwording en verankering van meerlaagsveiligheid in het beleid. Ze willen werken aan het beperken van de gevolgen van overstromingen en daarmee uitvoering geven aan dat onderdeel van het Deltaplan Ruimtelijk Adaptatie.
De ondertekenende partijen stellen dit jaar een plan van aanpak op, waarin de risico’s aan de orde komen, prioriteiten gesteld en afspraken gemaakt. In het plan zal zowel aandacht zijn voor maatregelen voor een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, als aan de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Met de Intentieverklaring nemen de samenwerkende overheden in Utrecht hun verantwoordelijkheid voor ‘meerlaagsveiligheid’.
In Nederland werken we op drie niveaus aan waterveiligheid, oftewel meerlaagsveiligheid. De eerste laag bestaat uit het verkleinen van de kans op overstromingen door het aanleggen en onderhouden van waterkeringen. De tweede laag is het beperken van de gevolgen van overstromingen door Nederland door een ruimtelijke ordening. Dat is het werk van gemeenten en provincies. Crisismanagement is de derde laag. Hoewel de kans klein is, zijn overstromingen nooit uit te sluiten.
In de intentieverklaring staat onder meer dat alle partijen gaan werken aan bewustwording en verankering van meerlaagsveiligheid in het beleid. Ze willen werken aan het beperken van de gevolgen van overstromingen en daarmee uitvoering geven aan dat onderdeel van het Deltaplan Ruimtelijk Adaptatie.
maandag 19 februari 2018
Droogte in Zuid-Afrika te wijten aan El Niño, menselijk handelen en klimaatverandering
“Kaapstad mogelijk in april compleet zonder water door droogte”, “Angst voor de laatste druppels in Kaapstad”, kopten verschillende kranten halverwege januari. Satellietbeelden bevestigen dat het slecht gesteld is met de hoeveelheid water in de regio. Droogte-expert dr. Niko Wanders wijt het aan het gebrek aan regen door de sterke El Niño van de afgelopen jaren. Ook de huidige klimaatverandering en toenemende vraag naar water in het gebied komt de droogte niet ten goede.
De huidige droogte in Kaapstad wordt veroorzaakt door extreem weinig regen in de afgelopen maanden, met als gevolg dat de watervoorraden onder hevige druk staan. De vrees bestaat dat, als het niet snel gaat regenen, de drinkwaterbeschikbaarheid in Kaapstad ernstig in gevaar komt. Uiteraard zal alleen regen niet direct uitkomst bieden, aangezien de watervoorraden dusdanig zijn gekrompen dat het nog lange tijd zal duren voordat alles weer op het oude peil is.
“De belangrijkste oorzaak van het regentekort is vermoedelijk de sterke El Niño van de laatste jaren”, zegt droogte-expert Niko Wanders van de Universiteit Utrecht. Hij toont aan dat de hoeveelheid beschikbaar water in de regio rondom Kaapstad inderdaad afhankelijk is van El Niño (figuur 2). Wanders: “Hoe sterker het El Niñosignaal, des te minder water er in de regio beschikbaar is. Dit is als eerste zichtbaar in de vorm van minder regen, maar wordt al snel gevolgd door lagere afvoeren in rivieren. Die lagere rivierstanden hebben ook een directe invloed op de waterberging in de stuwmeren. Als er continue weinig water de stuwmeren binnenkomt, zal er vanzelf een watertekort en dus droogte optreden. Die droogte kan verschrikkelijke gevolgen hebben, zoals op dit moment in Kaapstad het geval is.”
Helaas lijkt klimaatverandering geen verbetering te brengen, omdat de lengte en intensiteit van droogte alleen maar zullen toenemen in de komende jaren. Om het watertekort te verminderen kan men onder andere nieuwe stuwmeren of betere irrigatiesystemen aanleggen, meent Wanders.
Ook mensen hebben een steeds grotere invloed op het verloop van droogte en de huidige droogte vormt daar geen uitzondering op. Op het Afrikaanse continent wordt steeds meer irrigatiewater gebruikt, wat nog meer druk zet op de beperkte hoeveelheid beschikbaar water. In tijden van droogte wordt dit nog eens extra duidelijk en het zorgt er ook voor dat bestaande tekorten steeds groter worden. Dit geldt overigens niet alleen voor Afrika, maar voor meer plekken op de wereld. Duurzaam watergebruik is daarom een van de belangrijkste factoren als we droogte in de toekomst de baas willen zijn. Investeren in duurzame maatregelen is noodzakelijk om te voorkomen dat water verloren gaat of te veel vervuild raakt om gebruikt te worden als drinkwater.
De huidige droogte in Kaapstad wordt veroorzaakt door extreem weinig regen in de afgelopen maanden, met als gevolg dat de watervoorraden onder hevige druk staan. De vrees bestaat dat, als het niet snel gaat regenen, de drinkwaterbeschikbaarheid in Kaapstad ernstig in gevaar komt. Uiteraard zal alleen regen niet direct uitkomst bieden, aangezien de watervoorraden dusdanig zijn gekrompen dat het nog lange tijd zal duren voordat alles weer op het oude peil is.
“De belangrijkste oorzaak van het regentekort is vermoedelijk de sterke El Niño van de laatste jaren”, zegt droogte-expert Niko Wanders van de Universiteit Utrecht. Hij toont aan dat de hoeveelheid beschikbaar water in de regio rondom Kaapstad inderdaad afhankelijk is van El Niño (figuur 2). Wanders: “Hoe sterker het El Niñosignaal, des te minder water er in de regio beschikbaar is. Dit is als eerste zichtbaar in de vorm van minder regen, maar wordt al snel gevolgd door lagere afvoeren in rivieren. Die lagere rivierstanden hebben ook een directe invloed op de waterberging in de stuwmeren. Als er continue weinig water de stuwmeren binnenkomt, zal er vanzelf een watertekort en dus droogte optreden. Die droogte kan verschrikkelijke gevolgen hebben, zoals op dit moment in Kaapstad het geval is.”
Helaas lijkt klimaatverandering geen verbetering te brengen, omdat de lengte en intensiteit van droogte alleen maar zullen toenemen in de komende jaren. Om het watertekort te verminderen kan men onder andere nieuwe stuwmeren of betere irrigatiesystemen aanleggen, meent Wanders.
Ook mensen hebben een steeds grotere invloed op het verloop van droogte en de huidige droogte vormt daar geen uitzondering op. Op het Afrikaanse continent wordt steeds meer irrigatiewater gebruikt, wat nog meer druk zet op de beperkte hoeveelheid beschikbaar water. In tijden van droogte wordt dit nog eens extra duidelijk en het zorgt er ook voor dat bestaande tekorten steeds groter worden. Dit geldt overigens niet alleen voor Afrika, maar voor meer plekken op de wereld. Duurzaam watergebruik is daarom een van de belangrijkste factoren als we droogte in de toekomst de baas willen zijn. Investeren in duurzame maatregelen is noodzakelijk om te voorkomen dat water verloren gaat of te veel vervuild raakt om gebruikt te worden als drinkwater.
vrijdag 16 februari 2018
Brug Itteren wordt vervangen
Uit studies is gebleken dat het aanleggen van een nieuwe brug op langere termijn goedkoper is dan het renoveren van de bestaande brug. De nieuwe brug wordt breder en komt hoger te liggen dan de huidige brug zodat ook in de toekomst de vierlaags containervaart op het Julianakanaal de brug kan passeren.
De huidige verkeerssituatie op de brug is niet de meest ideale situatie. Daarom gaan de partijen een tijdelijke constructie aan de brug hangen zodat fietsers veilig en vrij van autoverkeer de brug kunnen gebruiken. De uitvoering van deze tijdelijke oplossing wordt dit jaar nog gerealiseerd. De brug is niet alleen belangrijk voor een goede ontsluiting van de kern Itteren. Ook behoort het fietspad over de brug tot het hoofdfietsnetwerk van de Provincie Limburg en is het een belangrijke fietsroute voor kinderen uit Itteren die naar Bunde naar school gaan. Daarnaast geeft de tijdelijke staalplatenoplossing op de brug geluidsoverlast. Daarom zal deze dit jaar nog vervangen worden. Deze nieuwe constructie blijft bestaan tot de nieuwe brug gereed is.
De brug Itteren is gebouwd tussen 1931 en 1934 en is dus ongeveer 87 jaar oud. Door onder andere de economische ontwikkelingen in de regio wordt de brug intensief gebruikt door zwaar vrachtverkeer en auto- en fietsverkeer. De brug heeft de afgelopen jaren daardoor veel meer (zwaar) verkeer moeten verdragen dan aanvankelijk tijdens de bouw voorzien had kunnen worden.
Bij de brug in Itteren zijn verschillende overheidsinstanties betrokken. De Gemeente Maastricht als wegbeheerder, de Provincie Limburg voor het economische belang van de bedrijven en het fietsbeleid en Rijkswaterstaat als brugbeheerder. Daarom hebben deze partijen de koppen bij elkaar gestoken om alternatieven te onderzoeken en het probleem structureel op te lossen. Er is een breed gedragen voorkeur voor een nieuwe verkeersbrug, geschikt voor alle verkeer, op 9,10 m doorvaarthoogte (vierlaags containervaart). Dit is een toekomstvaste oplossing voor al het verkeer over de weg en het water.
Foto: Mark Ahsmann
donderdag 15 februari 2018
Wateroverlast Tilburg in kaart
In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zullen overal in Nederland klimaatstresstests worden uitgevoerd om beter voorbereid te zijn op klimaatsverandering. Voor de gemeente Tilburg brengt Witteveen+Bos de risico’s op wateroverlast voor de gehele stad gedetailleerd in kaart.
De belangrijkste effecten van klimaatsverandering zijn: meer hevige regenbuien, maar ook opwarming en langere droge perioden. Er moet daarom goed gekeken worden naar hoe er wordt omgegaan met water en wateroverlast. Tilburg is een van de gemeenten die voorop loopt met klimaatadaptatie.
Voor de risico-inventarisatie berekenen we de afstroming van water door de riolering, in het oppervlaktewater en de afstroming over straat. Daarna maken we een risico-inschatting van de gevolgen van de wateroverlast. Welke gevolgen zijn er voor bewoners (ondergelopen woningen), bedrijven, openbare gebouwen en het verkeer. Deze risico-inschatting is nodig om de noodzaak voor het nemen van maatregelen te bepalen. We richten ons op de meest gevoelige locaties.
De gemeente Tilburg heeft al een pakket maatregelen om de riolering robuuster te maken. De nieuwe maatregelen richten zich vooral op het anders inrichten van de openbare ruimte. Bijvoorbeeld de gecontroleerde afvoer van water via het wegprofiel of het inzetten van openbaar groen als tijdelijke waterberging. De maatregelen worden in overleg met de gemeente en de waterschappen geselecteerd, waarbij niet alleen wordt gekeken naar wateroverlast maar ook naar de bijdrage die de maatregel levert aan de overige aspecten van de klimaatsverandering.
Tenslotte stellen we een pakket met mogelijke maatregelen samen. Deze maatregelen kan de gemeente gebruiken om bij herinrichtingsprojecten overal in de stad, dus niet alleen op de meest gevoelige locaties, klimaatadaptatie mee te nemen.
De belangrijkste effecten van klimaatsverandering zijn: meer hevige regenbuien, maar ook opwarming en langere droge perioden. Er moet daarom goed gekeken worden naar hoe er wordt omgegaan met water en wateroverlast. Tilburg is een van de gemeenten die voorop loopt met klimaatadaptatie.
Voor de risico-inventarisatie berekenen we de afstroming van water door de riolering, in het oppervlaktewater en de afstroming over straat. Daarna maken we een risico-inschatting van de gevolgen van de wateroverlast. Welke gevolgen zijn er voor bewoners (ondergelopen woningen), bedrijven, openbare gebouwen en het verkeer. Deze risico-inschatting is nodig om de noodzaak voor het nemen van maatregelen te bepalen. We richten ons op de meest gevoelige locaties.
De gemeente Tilburg heeft al een pakket maatregelen om de riolering robuuster te maken. De nieuwe maatregelen richten zich vooral op het anders inrichten van de openbare ruimte. Bijvoorbeeld de gecontroleerde afvoer van water via het wegprofiel of het inzetten van openbaar groen als tijdelijke waterberging. De maatregelen worden in overleg met de gemeente en de waterschappen geselecteerd, waarbij niet alleen wordt gekeken naar wateroverlast maar ook naar de bijdrage die de maatregel levert aan de overige aspecten van de klimaatsverandering.
Tenslotte stellen we een pakket met mogelijke maatregelen samen. Deze maatregelen kan de gemeente gebruiken om bij herinrichtingsprojecten overal in de stad, dus niet alleen op de meest gevoelige locaties, klimaatadaptatie mee te nemen.
woensdag 14 februari 2018
LTO Nederland kritisch over waterschapbelastingen
LTO Nederland is kritisch over de aanpassingen van de waterschapsbelasting. Volgens LTO bestuurder Jakob Bartelds krijgen boeren en tuinders onterecht verhogingen opgelegd als de voorgestelde wijzigingen worden doorgevoerd.
Bartelds: “Vanuit de sector wordt steeds meer gedaan om de kwaliteit van het water te verbeteren. Daardoor hoeft het waterschap minder te investeren en dat scheelt kosten.”
LTO Nederland reageert hiermee op het voorstel van de Unie van Waterschappen voor een aanpassing van de waterschapbelastingen: de water systeemheffing en de verontreinigingsheffing.
Bartelds vindt dat er in dit voorstel geen rekening is gehouden met de afspraken tussen de Unie en LTO Nederland vastgelegd in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW). “Steeds vaker realiseren we op gebieds- en perceel niveau samen aanpassingen ten gunste van de lokale waterkwaliteit en met resultaat.” Het gaat dan om maatregelen op het bedrijf en in de bodem waardoor de uit- en afspoeling vermindert.
Bartelds: “Vanuit de sector wordt steeds meer gedaan om de kwaliteit van het water te verbeteren. Daardoor hoeft het waterschap minder te investeren en dat scheelt kosten.”
LTO Nederland reageert hiermee op het voorstel van de Unie van Waterschappen voor een aanpassing van de waterschapbelastingen: de water systeemheffing en de verontreinigingsheffing.
Bartelds vindt dat er in dit voorstel geen rekening is gehouden met de afspraken tussen de Unie en LTO Nederland vastgelegd in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW). “Steeds vaker realiseren we op gebieds- en perceel niveau samen aanpassingen ten gunste van de lokale waterkwaliteit en met resultaat.” Het gaat dan om maatregelen op het bedrijf en in de bodem waardoor de uit- en afspoeling vermindert.
dinsdag 13 februari 2018
Waterschappen verkennen diverse bronnen voor duurzame energie
Vandaag informeerde Ed Nijpels, voorzitter van de SER Borgingscommissie, het kabinet over de voortgang van het Energieakkoord. Ook de mogelijkheden van waterschappen om extra duurzame energie op te wekken worden genoemd.
Waterschappen hebben hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. Ze produceren naast biogas uit afvalwater ook steeds meer duurzame energie uit andere bronnen. In het vandaag gepresenteerde SER-rapport worden de kansen genoemd om zogeheten zonneweiden te plaatsen op de terreinen van rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Recent opende waterschap Rivierenland het eerste zonnepark op het terrein van de rioolwaterzuivering (rwzi) in Gorinchem-Oost. Dankzij zonne-energie kan deze zuivering binnenkort energie neutraal afvalwater zuiveren.
De waterschappen zien inderdaad extra mogelijkheden rond zonneweiden op hun terreinen en zijn in onderhandeling met het Rijk over de randvoorwaarden om dit te kunnen realiseren. De Unie van Waterschappen wil hierover graag op korte termijn tot een sectorale afspraak komen met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Waterschappen hebben hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. Ze produceren naast biogas uit afvalwater ook steeds meer duurzame energie uit andere bronnen. In het vandaag gepresenteerde SER-rapport worden de kansen genoemd om zogeheten zonneweiden te plaatsen op de terreinen van rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Recent opende waterschap Rivierenland het eerste zonnepark op het terrein van de rioolwaterzuivering (rwzi) in Gorinchem-Oost. Dankzij zonne-energie kan deze zuivering binnenkort energie neutraal afvalwater zuiveren.
De waterschappen zien inderdaad extra mogelijkheden rond zonneweiden op hun terreinen en zijn in onderhandeling met het Rijk over de randvoorwaarden om dit te kunnen realiseren. De Unie van Waterschappen wil hierover graag op korte termijn tot een sectorale afspraak komen met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Vewin lanceert nieuwe website
Vewin, de vereniging van waterbedrijven in Nederland, heeft haar website vernieuwd. De belangrijkste taak van Vewin is het in Den Haag en Brussel behartigen van de belangen van haar leden, de drinkwaterbedrijven. De nieuwe website sluit hierop aan door de meest actuele standpunten en nieuwsberichten in één oogopslag centraal te presenteren.
Alle informatie op de website is geordend naar voor de drinkwatersector belangrijke thema’s. Dit verbetert de zoekfunctie en vergroot de toegankelijkheid. De site speelt ook in op recente digitale ontwikkelingen en past zich aan de schermen van verschillende formaten tablets, smartphones, laptops en pc’s aan. Tenslotte oogt de nieuwe website aantrekkelijk en eigentijds, door het gebruik van thema’s, een fris kleurenpalet en meer en groter beeldmateriaal.
Minister Cora van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat heeft maandag nader kennisgemaakt met de drinkwatersector. Dit gebeurde op uitnodiging van Vewin. Van Nieuwenhuizen bezocht een productielocatie van drinkwaterbedrijf Dunea in Brakel. Dunea neemt op deze locatie water in uit de Afgedamde Maas en zuivert het vervolgens in de duinen tussen Monster en Katwijk tot schoon en veilig drinkwater voor delen van Zuid-Holland. De minister werd ontvangen door Peter van der Velden (voorzitter Vewin) en Wim Drossaert (directeur Dunea).
Tijdens het bezoek was er ook aandacht voor actuele uitdagingen voor de drinkwatersector, zoals de bedreiging van de bronnen voor drinkwater. Oppervlaktewater, een bron voor de productie van drinkwater, staat onder druk vanwege verontreinigingen met bijvoorbeeld chemische stoffen uit de industrie, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Dit zorgt ervoor dat drinkwaterbedrijven steeds meer inspanningen moeten verrichten om schoon en veilig drinkwater te kunnen blijven leveren
Alle informatie op de website is geordend naar voor de drinkwatersector belangrijke thema’s. Dit verbetert de zoekfunctie en vergroot de toegankelijkheid. De site speelt ook in op recente digitale ontwikkelingen en past zich aan de schermen van verschillende formaten tablets, smartphones, laptops en pc’s aan. Tenslotte oogt de nieuwe website aantrekkelijk en eigentijds, door het gebruik van thema’s, een fris kleurenpalet en meer en groter beeldmateriaal.
Minister Cora van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat heeft maandag nader kennisgemaakt met de drinkwatersector. Dit gebeurde op uitnodiging van Vewin. Van Nieuwenhuizen bezocht een productielocatie van drinkwaterbedrijf Dunea in Brakel. Dunea neemt op deze locatie water in uit de Afgedamde Maas en zuivert het vervolgens in de duinen tussen Monster en Katwijk tot schoon en veilig drinkwater voor delen van Zuid-Holland. De minister werd ontvangen door Peter van der Velden (voorzitter Vewin) en Wim Drossaert (directeur Dunea).
Tijdens het bezoek was er ook aandacht voor actuele uitdagingen voor de drinkwatersector, zoals de bedreiging van de bronnen voor drinkwater. Oppervlaktewater, een bron voor de productie van drinkwater, staat onder druk vanwege verontreinigingen met bijvoorbeeld chemische stoffen uit de industrie, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Dit zorgt ervoor dat drinkwaterbedrijven steeds meer inspanningen moeten verrichten om schoon en veilig drinkwater te kunnen blijven leveren
maandag 12 februari 2018
Investeren in zuivering medicijnresten uit afvalwater
Nederland staat voor de opgave om de komende jaren flink te investeren in schoon water en veilig drinkwater. Omdat waterschappen aanlopen tegen medicijnresten in het rioolwater, heeft het kabinet 30 miljoen euro vrijgemaakt om hen te helpen zuiveringsinstallaties te bouwen om nieuwe filtertechnieken in de praktijk te testen.
Minister Cora van Nieuwenhuizen (Infrastructuur en Waterstaat) maakt vandaag tijdens een waterconferentie bekend dat zij het Brabantse waterschap Aa en Maas hierbij als eerste gaat steunen. Het waterschap krijgt 400 duizend euro voor een vernieuwende zuiveringsinstallatie in Aarle-Rixtel, waarmee medicijnresten op een relatief eenvoudige manier uit het water kunnen worden gefilterd.
Van Nieuwenhuizen: ‘Jaarlijks belandt er nu nog 140 duizend kilo aan medicijnresten in ons water. Hoewel ziekenhuizen en apotheken al forse stappen zetten, zodat minder resten in het riool verdwijnen, is dat slechts een deel van de oplossing. Alleen als medicijnresten ook uit het afvalwater worden gefilterd, komt dit niet meer terecht in onze sloten en rivieren. Voor waterschappen die extra hun nek willen uitsteken heb ik 30 miljoen euro beschikbaar, waarmee zij snel nieuwe installaties kunnen bouwen.’
De zuiveringsinstallatie in Aarle-Rixtel zuivert rioolwater en loost het daarna op de rivier de Aa, dat vanuit daar richting de Maas stroomt. Omdat het Maaswater wordt gebruikt als drinkwaterbron, is het van belang dat er niet te veel medicijnresten in zitten. Het waterschap Aa en Maas gaat het komend jaar onderzoek doen of met een extra zuivering meer medicijnresten uit het water te halen zijn, voordat het wordt geloosd op de Aa. In de proefinstallatie wordt met de UV-H202 techniek uitgetest of het lukt om tot tachtig procent medicijnresten uit het water te filteren door gebruikmaking van ultraviolet licht in combinatie met waterstofperoxide.
Het geneesmiddelgebruik zal blijven toenemen, voornamelijk door de vergrijzing van de bevolking. Omdat het lichaam medicijnen niet altijd volledig opneemt of afbreekt, komen resten via het toilet in het rioolwater terecht. Omdat niet alle medicijnresten nu uit het rioolwater te zuiveren zijn, stroomt dit via de rioolzuiveringsinstallaties gewoon naar het oppervlaktewater. Als geen nieuwe technieken worden gevonden voor zuivering, dan kan de opeenhoping van medicijnresten een probleem worden voor vissen en op den duur zal het ook steeds kostbaarder worden om kraanwater te zuiveren.
Nieuwe onderzoekskas in Riyad maakt 30-90% waterbesparing mogelijk
Bij de teelt van kastomaten in Saoedi-Arabië kan een waterbesparing van meer dan 90% worden behaald. Dat is de uitkomst van de eerste experimenten in het nieuwe onderzoekscentrum voor glastuinbouw in Riyad, ontwikkeld met steun van onderzoekers van Wageningen University & Research.
Dr. Khalid Al Assaf, manager van de onderzoeksfaciliteit, is erg blij met deze eerste resultaten. “Met deze nieuwe onderzoeksfaciliteit kunnen we precies het soort onderzoek uitvoeren dat we voor ogen hadden. We kunnen nu de gebruikelijke teeltpraktijk in ons land vergelijken met de geavanceerdere systemen die in Nederland worden gebruikt. Uit de eerste resultaten blijkt dat we in een midtech-kas al toe kunnen met 30% minder water ten opzichte van het eerder gebruikte systeem. In de hightech-kas wisten we zelfs een waterbesparing van meer dan 90% te realiseren. Uit de resultaten blijkt dat het haalbaar is om tomaten te telen in Saoedi-Arabië met een beperkte hoeveelheid water. Dat zou een grote vooruitgang betekenen.”
Er worden momenteel drie technologische niveaus geanalyseerd in de onderzoeksfaciliteit in Riyad:
De lowtech-kas is een eenvoudige plastic tunnel die wordt gekoeld met een geventileerd verdampingssysteem (‘pad-and-fan’). Dit type kas wordt in Saoedi-Arabië het hele jaar door veel gebruikt voor de productie.
De midtech-kas heeft een glazen kap en wordt ook gekoeld met behulp van het ‘pad-and-fan’-systeem, maar dan met frequentiegeregelde ventilatoren.
De hightech-kas is een gesloten systeem waarin koelers worden ingezet voor de koeling en ontvochtiging.
Na ruim 4 maanden productie was de opbrengst in de lowtech-kas 20 kg/m². Jouke Campen, glastuinbouwdeskundige bij Wageningen University & Research, adviseert de onderzoeksfaciliteit in Riyad. “Deze opbrengst is uitzonderlijk hoog in vergelijking met de opbrengst die gewoonlijk wordt behaald bij dit soort teeltsysteem. Dat is voornamelijk te danken aan het feit dat de kap van de kas nieuw en zeer schoon is, zodat het gewas heel veel licht krijgt. Dat er niet eerder planten hebben gegroeid in de grond waarin het gewas wordt geteeld, helpt ook mee.”
De productie in de midtech-kas is vergelijkbaar met die bij het lowtech-teeltsysteem, hoewel het lichtniveau hoger is. Het feit dat de opbrengst vergelijkbaar is, komt vooral doordat aan het begin van het experiment schaduw werd toegepast voor een evenwichtigere groei en opbouw van het gewas. De hightech-kas leverde een opbrengst van 30 kg/m² op, 50% meer dan de andere twee teeltsystemen.
In de lowtech-kas was er 168 liter water nodig voor de productie van een kilo tomaten. Het midtech-teeltsysteem leverde een aanzienlijke waterbesparing op: er was slechts 108 liter water nodig per geproduceerde kilo. De hightech-kas liet een uitzonderlijk resultaat zien. Daar was namelijk slechts 5 liter water nodig voor een gelijkwaardige productie. Dit verbazingwekkend efficiënte watergebruik valt te verklaren door twee factoren. Ten eerste condenseert al het water dat door het gewas wordt verdampt in de koelers voordat het wordt gerecycled en hergebruikt voor irrigatie van het gewas. Ten tweede wordt er gekoeld zonder verdamping van water.
Dr. Khalid Al Assaf, manager van de onderzoeksfaciliteit, is erg blij met deze eerste resultaten. “Met deze nieuwe onderzoeksfaciliteit kunnen we precies het soort onderzoek uitvoeren dat we voor ogen hadden. We kunnen nu de gebruikelijke teeltpraktijk in ons land vergelijken met de geavanceerdere systemen die in Nederland worden gebruikt. Uit de eerste resultaten blijkt dat we in een midtech-kas al toe kunnen met 30% minder water ten opzichte van het eerder gebruikte systeem. In de hightech-kas wisten we zelfs een waterbesparing van meer dan 90% te realiseren. Uit de resultaten blijkt dat het haalbaar is om tomaten te telen in Saoedi-Arabië met een beperkte hoeveelheid water. Dat zou een grote vooruitgang betekenen.”
Er worden momenteel drie technologische niveaus geanalyseerd in de onderzoeksfaciliteit in Riyad:
De lowtech-kas is een eenvoudige plastic tunnel die wordt gekoeld met een geventileerd verdampingssysteem (‘pad-and-fan’). Dit type kas wordt in Saoedi-Arabië het hele jaar door veel gebruikt voor de productie.
De midtech-kas heeft een glazen kap en wordt ook gekoeld met behulp van het ‘pad-and-fan’-systeem, maar dan met frequentiegeregelde ventilatoren.
De hightech-kas is een gesloten systeem waarin koelers worden ingezet voor de koeling en ontvochtiging.
Na ruim 4 maanden productie was de opbrengst in de lowtech-kas 20 kg/m². Jouke Campen, glastuinbouwdeskundige bij Wageningen University & Research, adviseert de onderzoeksfaciliteit in Riyad. “Deze opbrengst is uitzonderlijk hoog in vergelijking met de opbrengst die gewoonlijk wordt behaald bij dit soort teeltsysteem. Dat is voornamelijk te danken aan het feit dat de kap van de kas nieuw en zeer schoon is, zodat het gewas heel veel licht krijgt. Dat er niet eerder planten hebben gegroeid in de grond waarin het gewas wordt geteeld, helpt ook mee.”
De productie in de midtech-kas is vergelijkbaar met die bij het lowtech-teeltsysteem, hoewel het lichtniveau hoger is. Het feit dat de opbrengst vergelijkbaar is, komt vooral doordat aan het begin van het experiment schaduw werd toegepast voor een evenwichtigere groei en opbouw van het gewas. De hightech-kas leverde een opbrengst van 30 kg/m² op, 50% meer dan de andere twee teeltsystemen.
In de lowtech-kas was er 168 liter water nodig voor de productie van een kilo tomaten. Het midtech-teeltsysteem leverde een aanzienlijke waterbesparing op: er was slechts 108 liter water nodig per geproduceerde kilo. De hightech-kas liet een uitzonderlijk resultaat zien. Daar was namelijk slechts 5 liter water nodig voor een gelijkwaardige productie. Dit verbazingwekkend efficiënte watergebruik valt te verklaren door twee factoren. Ten eerste condenseert al het water dat door het gewas wordt verdampt in de koelers voordat het wordt gerecycled en hergebruikt voor irrigatie van het gewas. Ten tweede wordt er gekoeld zonder verdamping van water.
vrijdag 9 februari 2018
Zeemijn in het IJ
Tijdens baggerwerkzaamheden in het IJ is op woensdag 31 januari een Duitse zeemijn uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen. De mijn ligt 270 meter van de kade ter hoogte van het Java-eiland. Zeemijnen zijn in tegenstelling tot oude vliegtuigbommen een zeldzaamheid in de Amsterdamse haven.
Hoe het explosief in het IJ is terechtgekomen is onduidelijk. De baggeraars hebben foto's gemaakt en de mijn volgens de procedure weer teruggelegd op de bodem. Donderdag is de zeemijn door specialisten van Defensie met sonar getraceerd.
Tijdens het onderzoek op die woensdag was de omgeving van het Azartplein uit voorzorg enige tijd afgezet en voer de pont tussen het Azartplein en de Zamenhof straat die avond niet. Ook enkele buslijnen werden omgeleid. De afzetting is later die avond weer opgeheven, waardoor ook de stremming voor het overige verkeer verviel.
Verschillende specialisten onderzoeken wat er moet gebeuren met de zeemijn. Het kost enige tijd om die plannen uit te werken. Gedurende het onderzoek blijft de mijn in het Amsterdamse IJ liggen. De mijn ligt er veilig, er is geen sprake van acuut gevaar. Schepen worden nu tijdelijk op afstand gehouden met boeien en een ballenlijn en er is dag en nacht een schip ter plaatse om de situatie in de gaten te houden.
Hoe het explosief in het IJ is terechtgekomen is onduidelijk. De baggeraars hebben foto's gemaakt en de mijn volgens de procedure weer teruggelegd op de bodem. Donderdag is de zeemijn door specialisten van Defensie met sonar getraceerd.
Tijdens het onderzoek op die woensdag was de omgeving van het Azartplein uit voorzorg enige tijd afgezet en voer de pont tussen het Azartplein en de Zamenhof straat die avond niet. Ook enkele buslijnen werden omgeleid. De afzetting is later die avond weer opgeheven, waardoor ook de stremming voor het overige verkeer verviel.
Verschillende specialisten onderzoeken wat er moet gebeuren met de zeemijn. Het kost enige tijd om die plannen uit te werken. Gedurende het onderzoek blijft de mijn in het Amsterdamse IJ liggen. De mijn ligt er veilig, er is geen sprake van acuut gevaar. Schepen worden nu tijdelijk op afstand gehouden met boeien en een ballenlijn en er is dag en nacht een schip ter plaatse om de situatie in de gaten te houden.
donderdag 8 februari 2018
Versterkingsplannen voor vier dijktrajecten bekend
De dijkversterkingsplannen voor Belfeld, Heel, Nieuw Bergen en Kessel zijn een belangrijke stap verder in het proces. Voor deze trajecten is bekend waar de versterkte dijk komt te liggen en welk type dijk het wordt. Met één bijzonderheid: de voorkeur voor dijktraject Kessel is om de dijk uit de Waterwet te halen. Dit proces wordt de komende periode in nauwe samenwerking met andere overheden en bewoners verder vorm gegeven.
Najaar 2017 heeft Waterschap Limburg de voorstellen voor de vier dijktrajecten besproken met omwonenden tijdens informatieavonden. Rein Dupont, lid dagelijks bestuur van Waterschap Limburg: “De impact van onze plannen op de omgeving is groot. Ik zie grote betrokkenheid van de omgeving en waardevolle reacties op onze plannen. Alleen samen maken we de juiste keuzes.” De Stuurgroep Noordelijke Maasvallei sprak eerder haar bestuurlijke voorkeur voor deze dijktrajecten uit. Vandaag heeft het Dagelijks Bestuur van Waterschap Limburg de voorkeursalternatieven vastgesteld. Voor Nieuw – Bergen geldt nog een voorbehoud, gezien de behandeling van het voorkeursalternatief in de gemeenteraad in maart 2018.
Bij de uitvoering van het hoogwaterbeschermingsprogramma in Limburg gaan hoogwaterveiligheid en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hand in hand. Naast bescherming tegen hoogwater wil Waterschap Limburg de dijken ook goed inpassen in het landschap. “De komende jaren gaan we flink aan de slag in de Noordelijke Maasvallei en kansen die het werken aan de dijken met zich meebrengen, dienen te worden benut”, aldus Rein Dupont. Bij alle dijktrajecten maakt Waterschap Limburg samen met de omgeving keuzes om de gebiedskwaliteiten te versterken. Het waterschap laat zich ondersteunen door de combinatie Arcadis/Witteveen+Bos.
Najaar 2017 heeft Waterschap Limburg de voorstellen voor de vier dijktrajecten besproken met omwonenden tijdens informatieavonden. Rein Dupont, lid dagelijks bestuur van Waterschap Limburg: “De impact van onze plannen op de omgeving is groot. Ik zie grote betrokkenheid van de omgeving en waardevolle reacties op onze plannen. Alleen samen maken we de juiste keuzes.” De Stuurgroep Noordelijke Maasvallei sprak eerder haar bestuurlijke voorkeur voor deze dijktrajecten uit. Vandaag heeft het Dagelijks Bestuur van Waterschap Limburg de voorkeursalternatieven vastgesteld. Voor Nieuw – Bergen geldt nog een voorbehoud, gezien de behandeling van het voorkeursalternatief in de gemeenteraad in maart 2018.
Bij de uitvoering van het hoogwaterbeschermingsprogramma in Limburg gaan hoogwaterveiligheid en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hand in hand. Naast bescherming tegen hoogwater wil Waterschap Limburg de dijken ook goed inpassen in het landschap. “De komende jaren gaan we flink aan de slag in de Noordelijke Maasvallei en kansen die het werken aan de dijken met zich meebrengen, dienen te worden benut”, aldus Rein Dupont. Bij alle dijktrajecten maakt Waterschap Limburg samen met de omgeving keuzes om de gebiedskwaliteiten te versterken. Het waterschap laat zich ondersteunen door de combinatie Arcadis/Witteveen+Bos.
woensdag 7 februari 2018
Kan de Friese IJsselmeerkust met natuurlijke processen versterkt worden?
De gevolgen van klimaatverandering zullen ook in het IJsselmeergebied merkbaar worden. Dit brengt nieuwe uitdagingen met zich mee voor het waterpeilbeheer in dit grootste zoetwatergebied van Nederland. In het Deltaprogramma is afgesproken om een flexibel peilbeheer in te stellen ten behoeve van de zoetwatervoorziening. Dit vergt extra bescherming van buitendijkse gebieden langs de Friese IJsselmeerkust. Tien centimeter peilstijging betekent namelijk dat ruim honderd hectare land onder water komt te staan.
Deltares en Wageningen Environmental Research (WENR) onderzochten als partners binnen Ecoshape of natuurlijke processen als wind en zandtransport ingezet kunnen worden om de Friese IJsselmeerkust te beschermen. In de periode 2011-2017 zijn hiervoor op twee locaties experimenten uitgevoerd. Bij Workum en Oudemirdum is onderzocht of een ‘zandmotor’ kan leiden tot een duurzame, goedkope en robuuste kustbescherming. Doel van het onderzoek was te verkennen of het mogelijk is door zandsuppleties de vooroevers te laten meegroeien met een toekomstige peilverhoging.
“Uit ons onderzoek blijkt dat het gesuppleerde zand ter plaatse langzaam wordt verspreid richting de kust,” zegt Tim van Hattum van WENR. “Er heeft echter geen kustversterking door aanzanding plaatsgevonden. Wel kan suppletie op de ondiepe vooroever golven breken en daarmee golfaanslag op de kust verminderen. Concreet is er geen waarneembaar remmend effect op de eroderende werking van golven op de kust waargenomen. Ook op de vegetatie heeft de zandsuppletie geen positieve of negatieve invloed gehad. Daarbij moet ik wel aantekenen dat de experimenten beperkt in omvang waren. Bij grootschaliger ingrepen zijn waarschijnlijk meer effecten te verwachten ten aanzien van een verminderende kusterosie.”
In het algemeen kan worden gesteld dat de proeven, die gehouden zijn in het kader van het programma ‘Building with Nature’, veel inzicht hebben opgeleverd over de werking van het systeem en de potentie van ecodynamische maatregelen voor de Friese IJsselmeerkust. Op basis van de kennis en inzichten uit deze studie doet het rapport voorstellen voor maatregelen die kansrijk zijn om de Friese IJsselmeerkust duurzaam te beschermen. Er is veel draagvlak bij de Friese partijen voor een aanpak om mèt de krachten van de natuur te werken. Tim van Hattum: “Belangrijkste resultaat van ons project is dat hierdoor het Building with Nature-gedachtengoed een belangrijk uitgangspunt is geworden voor het ontwikkelen van een strategie voor het duurzaam beschermen van de hele Friese IJsselmeerkust. De resultaten van ons onderzoek worden meegenomen in het project Koppelkansen Friese IJsselmeerkust waarin rijk en regio samenwerken om de Friese IJsselmeerkust toekomstbestendig te maken.”
Deltares en Wageningen Environmental Research (WENR) onderzochten als partners binnen Ecoshape of natuurlijke processen als wind en zandtransport ingezet kunnen worden om de Friese IJsselmeerkust te beschermen. In de periode 2011-2017 zijn hiervoor op twee locaties experimenten uitgevoerd. Bij Workum en Oudemirdum is onderzocht of een ‘zandmotor’ kan leiden tot een duurzame, goedkope en robuuste kustbescherming. Doel van het onderzoek was te verkennen of het mogelijk is door zandsuppleties de vooroevers te laten meegroeien met een toekomstige peilverhoging.
“Uit ons onderzoek blijkt dat het gesuppleerde zand ter plaatse langzaam wordt verspreid richting de kust,” zegt Tim van Hattum van WENR. “Er heeft echter geen kustversterking door aanzanding plaatsgevonden. Wel kan suppletie op de ondiepe vooroever golven breken en daarmee golfaanslag op de kust verminderen. Concreet is er geen waarneembaar remmend effect op de eroderende werking van golven op de kust waargenomen. Ook op de vegetatie heeft de zandsuppletie geen positieve of negatieve invloed gehad. Daarbij moet ik wel aantekenen dat de experimenten beperkt in omvang waren. Bij grootschaliger ingrepen zijn waarschijnlijk meer effecten te verwachten ten aanzien van een verminderende kusterosie.”
In het algemeen kan worden gesteld dat de proeven, die gehouden zijn in het kader van het programma ‘Building with Nature’, veel inzicht hebben opgeleverd over de werking van het systeem en de potentie van ecodynamische maatregelen voor de Friese IJsselmeerkust. Op basis van de kennis en inzichten uit deze studie doet het rapport voorstellen voor maatregelen die kansrijk zijn om de Friese IJsselmeerkust duurzaam te beschermen. Er is veel draagvlak bij de Friese partijen voor een aanpak om mèt de krachten van de natuur te werken. Tim van Hattum: “Belangrijkste resultaat van ons project is dat hierdoor het Building with Nature-gedachtengoed een belangrijk uitgangspunt is geworden voor het ontwikkelen van een strategie voor het duurzaam beschermen van de hele Friese IJsselmeerkust. De resultaten van ons onderzoek worden meegenomen in het project Koppelkansen Friese IJsselmeerkust waarin rijk en regio samenwerken om de Friese IJsselmeerkust toekomstbestendig te maken.”
dinsdag 6 februari 2018
Enschede ontwikkelt slimme grondwatermeter
De gemeente Enschede heeft in de strijd tegen wateroverlast de hulp ingeschakeld van Universiteit Twente (UT). Er door de organisaties momenteel een slimme grondwatermeter ontwikkeld, waarmee een uitgebreid beeld kan worden gegeven van de omstandigheden van het grondwater. Tegenover radiostation 1Twente laat projectleider Patrick Spijker van de gemeente Enschede weten dat de meter inzichtelijk moet maken wat de grondwaterstanden zijn. ‘Het is eigenlijk een soort sensor die je op een buis plaatst die in de grond zit. We kijken met de UT of we dit systeem ook toegankelijk kunnen maken voor particulieren, zodat zij zelf in hun eigen tuin ook grondwaterstanden kunnen meten.'
maandag 5 februari 2018
Zicht op oplossing voor slibproblematiek Eems-Dollard
Het blijkt mogelijk de te grote hoeveelheden slib en de daarmee samenhangende troebelheid van de Eems-Dollard effectief aan te pakken. Dit kan gedaan worden door jaarlijks baggerslib uit het estuarium te halen, door binnendijks slib op te vangen en door buitendijks slib in te vangen.
Dit komt naar voren uit onderzoek dat Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd als onderdeel van het Programma Eems-Dollard 2050. De conclusies worden gedeeld door experts van Universiteit Utrecht, Technische Universiteit Delft, Deltares en Rijkswaterstaat.
De Eems-Dollard is het laatste estuarium van de Nederlandse Waddenzee en samen met de Westerschelde het laatst overgebleven estuarium in Nederland. Door menselijke ingrepen de afgelopen eeuwen zoals de verdieping van vaarwegen en inpolderingen van kwelders komt er met vloed meer slib het systeem in, terwijl er minder gebieden zijn waar het slib kan bezinken. Hierdoor is het water troebeler geworden en groeien algen, die aan de basis van de voedselketen staan, slechter met als gevolg dat het bodemleven is aangetast. Ook zijn specifieke leefgebieden op de grens van zout en zoet water sterk achteruitgegaan. En deze trend zet door. Dit was aanleiding voor het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de provincie Groningen het Programma Eems-Dollard2050 te starten. Hierin wordt met waterschappen, gemeenten, natuurorganisaties en bedrijfsleven samengewerkt om de ecologie en natuur te verbeteren, in samenhang met een duurzame economie van de Eemsdelta.
Binnen het Programma Eems-Dollard 2050 (ED2050) onderzoekt Rijkswaterstaat hoe de slibproblematiek het best kan worden aangepakt en de troebelheid kan worden verminderd. Daartoe heeft kennisinstituut Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat verschillende maatregelen doorgerekend. Speciale aandacht lag hierbij op de lange termijn ontwikkelingen. Immers een estuarium, waar rivier en zee elkaar ontmoeten, is zeer dynamisch en ingrepen op de ene plaats kunnen op termijn elders grote gevolgen hebben. In het MIRT-onderzoek (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) uit 2015 waren reeds tal van mogelijke maatregelen in beeld gebracht. Hieruit hebben deskundigen van Deltares, Technische Universiteit Delft, Universiteit Utrecht en Rijkswaterstaat een selectie gemaakt van de meest belovende maatregelen. Doel is om ten minste 1 miljoen ton slib per jaar te onttrekken aan de Eems-Dollard, als minimum vereiste om de troebelheid zichtbaar te verlagen.
Uit het onderzoek komen de volgende maatregelen als meest kansrijk naar voren: De meest eenvoudige oplossing, het jaarlijks onttrekken van baggerslib, blijkt zeer effectief. Dit onderschrijft het belang van de pilots binnen ED2050 om een nuttige toepassing van slib te vinden, zoals bijvoorbeeld de Kleirijperij, waar slib wordt gerijpt tot klei die geschikt is voor dijkversterking.
Ook effectief is het binnendijks invangen van slib. Dit gebeurt nu al op kleine schaal in het natuurgebied polder Breebaart en straks in de pilot Dubbele Dijk. Om ook in de toekomst slib te kunnen blijven invangen, zullen dit soort gebieden periodiek moeten worden leeggehaald of er zullen nieuwe gebieden moeten worden aangelegd. Door slibinvang te combineren met natuur, dijkversterking of nieuwe vormen van landbouw wordt gekeken of de (hoge) kosten kunnen worden terugverdiend.
Samen met natuurorganisaties, kweldereigenaren, het waterschap en gemeente zal de maatregel buitendijks invangen van slib verder worden geconcretiseerd. Hierbij wordt onder andere aandacht gegeven aan de vragen welke locaties in de Dollard het meest in aanmerking komen, hoe slib het best kan worden ingevangen en hoe de grootste meerwaarde kan worden gegeven aan natuur en landschap.
Dit komt naar voren uit onderzoek dat Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd als onderdeel van het Programma Eems-Dollard 2050. De conclusies worden gedeeld door experts van Universiteit Utrecht, Technische Universiteit Delft, Deltares en Rijkswaterstaat.
De Eems-Dollard is het laatste estuarium van de Nederlandse Waddenzee en samen met de Westerschelde het laatst overgebleven estuarium in Nederland. Door menselijke ingrepen de afgelopen eeuwen zoals de verdieping van vaarwegen en inpolderingen van kwelders komt er met vloed meer slib het systeem in, terwijl er minder gebieden zijn waar het slib kan bezinken. Hierdoor is het water troebeler geworden en groeien algen, die aan de basis van de voedselketen staan, slechter met als gevolg dat het bodemleven is aangetast. Ook zijn specifieke leefgebieden op de grens van zout en zoet water sterk achteruitgegaan. En deze trend zet door. Dit was aanleiding voor het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de provincie Groningen het Programma Eems-Dollard2050 te starten. Hierin wordt met waterschappen, gemeenten, natuurorganisaties en bedrijfsleven samengewerkt om de ecologie en natuur te verbeteren, in samenhang met een duurzame economie van de Eemsdelta.
Binnen het Programma Eems-Dollard 2050 (ED2050) onderzoekt Rijkswaterstaat hoe de slibproblematiek het best kan worden aangepakt en de troebelheid kan worden verminderd. Daartoe heeft kennisinstituut Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat verschillende maatregelen doorgerekend. Speciale aandacht lag hierbij op de lange termijn ontwikkelingen. Immers een estuarium, waar rivier en zee elkaar ontmoeten, is zeer dynamisch en ingrepen op de ene plaats kunnen op termijn elders grote gevolgen hebben. In het MIRT-onderzoek (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) uit 2015 waren reeds tal van mogelijke maatregelen in beeld gebracht. Hieruit hebben deskundigen van Deltares, Technische Universiteit Delft, Universiteit Utrecht en Rijkswaterstaat een selectie gemaakt van de meest belovende maatregelen. Doel is om ten minste 1 miljoen ton slib per jaar te onttrekken aan de Eems-Dollard, als minimum vereiste om de troebelheid zichtbaar te verlagen.
Uit het onderzoek komen de volgende maatregelen als meest kansrijk naar voren: De meest eenvoudige oplossing, het jaarlijks onttrekken van baggerslib, blijkt zeer effectief. Dit onderschrijft het belang van de pilots binnen ED2050 om een nuttige toepassing van slib te vinden, zoals bijvoorbeeld de Kleirijperij, waar slib wordt gerijpt tot klei die geschikt is voor dijkversterking.
Ook effectief is het binnendijks invangen van slib. Dit gebeurt nu al op kleine schaal in het natuurgebied polder Breebaart en straks in de pilot Dubbele Dijk. Om ook in de toekomst slib te kunnen blijven invangen, zullen dit soort gebieden periodiek moeten worden leeggehaald of er zullen nieuwe gebieden moeten worden aangelegd. Door slibinvang te combineren met natuur, dijkversterking of nieuwe vormen van landbouw wordt gekeken of de (hoge) kosten kunnen worden terugverdiend.
Samen met natuurorganisaties, kweldereigenaren, het waterschap en gemeente zal de maatregel buitendijks invangen van slib verder worden geconcretiseerd. Hierbij wordt onder andere aandacht gegeven aan de vragen welke locaties in de Dollard het meest in aanmerking komen, hoe slib het best kan worden ingevangen en hoe de grootste meerwaarde kan worden gegeven aan natuur en landschap.
vrijdag 2 februari 2018
Betere afstemming projecten nutsbedrijven en gemeenten dankzij nieuwe online tool
Sinds eind november loopt de pilot bij Oasen met SynergieNL. Dit is een data-onafhankelijk online platform om projecten van verschillende partijen, zoals nutsbedrijven en gemeenten, met elkaar af te stemmen en te initiëren.
Op het moment dat nutsbedrijf Oasen of een andere partij een plan van een project in het systeem zet, wordt dit direct zichtbaar voor alle partijen. In een oogopslag is te zien of andere partijen plannen hebben in dezelfde tijd of binnen vijf jaar in het zelfde gebied. Door het invullen van een vinkje kunnen andere partijen in de online tool aangeven of ze aan willen haken. De partijen kunnen vervolgens met elkaar om tafel en de plannen op elkaar afstemmen. Het kan dus zijn dat een gemeente plannen heeft om over vier jaar in een zelfde gebied een project uit te voeren als Oasen volgend jaar. Met elkaar kunnen we kijken of we de werkzaamheden naar voren kunnen halen of naar achteren kunnen schuiven en zo de projecten te combineren en op elkaar af te stemmen. Het systeem helpt dus ook om beslissingen te nemen over het tijdstip van de uitvoering van een project.
Binnen het voorzieningsgebied is gemeente Nieuwkoop de eerste gemeente die meedraait met de pilot. Tijdens het eerste nutsoverleg ‘nieuwe stijl’ besprak de gemeente de projecten met behulp van SynergieNL. Tijdens het overleg konden ze vrijwel direct beslissen om wel of niet mee te gaan met een project. Oasen kan tijdens het overleg al de intentie uitspreken om eventueel mee te gaan om oude leidingen te vervangen binnen het zelfde project.
De bedoeling is om projecten op langere termijn, langer dan vijf jaar, met en op elkaar af te stemmen. Zo kunnen we vroegtijdig projecten inplannen en daarmee vooraf een beter beeld krijgen van de te verwachten werkzaamheden en investeringskosten. We hopen dat er de komende jaren meer gemeenten en nutsbedrijven zullen aanhaken. Hoe meer partijen gebruik maken van de tool, hoe meer overlap en samenwerkingsmogelijkheden er zijn.
Op het moment dat nutsbedrijf Oasen of een andere partij een plan van een project in het systeem zet, wordt dit direct zichtbaar voor alle partijen. In een oogopslag is te zien of andere partijen plannen hebben in dezelfde tijd of binnen vijf jaar in het zelfde gebied. Door het invullen van een vinkje kunnen andere partijen in de online tool aangeven of ze aan willen haken. De partijen kunnen vervolgens met elkaar om tafel en de plannen op elkaar afstemmen. Het kan dus zijn dat een gemeente plannen heeft om over vier jaar in een zelfde gebied een project uit te voeren als Oasen volgend jaar. Met elkaar kunnen we kijken of we de werkzaamheden naar voren kunnen halen of naar achteren kunnen schuiven en zo de projecten te combineren en op elkaar af te stemmen. Het systeem helpt dus ook om beslissingen te nemen over het tijdstip van de uitvoering van een project.
Binnen het voorzieningsgebied is gemeente Nieuwkoop de eerste gemeente die meedraait met de pilot. Tijdens het eerste nutsoverleg ‘nieuwe stijl’ besprak de gemeente de projecten met behulp van SynergieNL. Tijdens het overleg konden ze vrijwel direct beslissen om wel of niet mee te gaan met een project. Oasen kan tijdens het overleg al de intentie uitspreken om eventueel mee te gaan om oude leidingen te vervangen binnen het zelfde project.
De bedoeling is om projecten op langere termijn, langer dan vijf jaar, met en op elkaar af te stemmen. Zo kunnen we vroegtijdig projecten inplannen en daarmee vooraf een beter beeld krijgen van de te verwachten werkzaamheden en investeringskosten. We hopen dat er de komende jaren meer gemeenten en nutsbedrijven zullen aanhaken. Hoe meer partijen gebruik maken van de tool, hoe meer overlap en samenwerkingsmogelijkheden er zijn.
donderdag 1 februari 2018
Herdenking: 65 jaar na de Watersnoodramp
Bij het watersnoodmuseum in Ouwerkerk vindt 1 februari 2018 de Nationale Herdenking Watersnood plaats, in aanwezigheid van onder andere Prinses Margriet en de minister van Infrastructuur en Waterstaat, Cora van Nieuwenhuizen. Voor Zuid-Holland zal gedeputeerde Weber aanwezig zijn en een krans leggen bij het Nationaal Monument.
In samenwerking met de NOS zendt Omroep Zeeland de herdenking bij het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk live uit op televisie.
In samenwerking met de NOS zendt Omroep Zeeland de herdenking bij het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk live uit op televisie.
Toename van extremen vraagt om intensieve monitoring van rivieren
Door klimaatverandering en verandering in landgebruik zegt het verleden weinig over toekomstige extreme afvoeren van rivieren. Een slimme gecombineerde aanpak van monitoring en beheer van deltagebieden verhoogt de veiligheid, houdt vaargeulen bevaarbaar, voorziet in zoetwatervoorziening en versterkt de biodiversiteit. Dat zegt prof.dr. Ton Hoitink in zijn intreerede als persoonlijk hoogleraar aan Wageningen University & Research op 25 januari.
Voor Nederland maar ook voor ander deltagebieden op de wereld is het beheer van de rivierstromen van levensbelang. In het ‘wild’ zijn rivieren geen vast ingebedde verdiepingen van het landschap, gevuld met water. ”Rivieren zijn beweeglijk”, zegt de nieuwe persoonlijk hoogleraar bij de leerstoelgroep Hydrologie en kwantitatief waterbeheer in Wageningen. “Door erosie en afzettingen verandert de bedding voortdurend. Dat betekent dat zandbanken ontstaan en opschuiven, duinen aangroeien en de hele rivier zelfs zijwaarts kan opschuiven.”
De hoeveelheden water en sediment die meestromen bepalen of er erosie, dan wel sedimentatie optreedt. Komt er meer sediment in het water dan de rivier kan dragen, dan zakken de zwaardere deeltjes naar de bodem of hechten zich op de oevers; komt er minder sediment de rivier in, dan treedt er erosie op. De bodem en oevers slijten dan uit en nemen de bodemdeeltjes mee stroomafwaarts.
Met name in de Nederlandse rivieren, die gezamenlijk één delta vormen, staat de veiligheid voorop. De rivieren zijn via kribben en oeverbescherming gefixeerd in het landschap. In dat gebied moet het rivierwater, ook bij hoge extremen, worden opgevangen, is er scheepvaart, zijn er opties om zand voor de bouw te exploiteren en is er ruimte voor biodiversiteit. In deltagebieden dichter bij de kust, speelt bovendien het binnendringen van zout zeewater via de rivierarmen. Het zilte water kan via de rivieren diep het land indringen, vooral over de bodem, omdat zout water zwaarder is dan zoet water. Vooral bij een hoge vloed en een lage rivierafvoer, zoals in hete zomers, kan dan de drinkwatervoorziening in gevaar komen vanwege verzilting. Denk daarbij ook aan water voor irrigatie en industrieel gebruik.
“Om veiligheid, bevaarbaarheid, drinkwatervoorziening, zandwinning, biodiversiteit in een ingedijkt deltagebied, zoals in Nederland, intact te houden of zelfs te versterken, zijn slimme oplossingen en intensieve monitoring nodig,” zegt prof. Hoitink. Een even eenvoudig als effectief project is een serie van langsdammen in de Waal – lange, lage dammen tussen de oever en het midden van de rivier, over een lengte van 10 kilometer. Deze parallel aan de rivier lopende dammen kunnen mogelijk een alternatief vormen voor de kribben, die dwars op de rivier liggen. Met een longitudinale dam stijgt het waterniveau bij lage standen en daalt het niveau bij hoog water. Bovendien ontstaat er tussen de dam en de oever een natuurlijke omgeving voor waterflora en fauna. “Hoe dat proces zich ontwikkelt is bijzonder moeilijk te voorspellen. Dat hangt sterk af van de uitwisseling van water en sediment van de hoofdstroom richting het zijkanaal. Daar doen we nu metingen aan,” zegt prof. Hoitink.
Soms hebben rivieren onverwachte geheimen. Een voorbeeld is de rivier Mahakam op Borneo. Daar zagen we dat er sedimentafzettingen plaatshadden in de buitenbocht – volstrekt tegen de ’regels‘ in. En erosie vond plaats in de binnenbocht. Al net zo’n overtreding. “Onze nadere studie van die scherpe bocht in de rivier leerde dat er ontzettend diep uitgeschuurde holtes in de bodem aanwezig waren, tot wel vijftig meter diep. Spectaculair,” aldus prof. Hoitink.
Voor Nederland maar ook voor ander deltagebieden op de wereld is het beheer van de rivierstromen van levensbelang. In het ‘wild’ zijn rivieren geen vast ingebedde verdiepingen van het landschap, gevuld met water. ”Rivieren zijn beweeglijk”, zegt de nieuwe persoonlijk hoogleraar bij de leerstoelgroep Hydrologie en kwantitatief waterbeheer in Wageningen. “Door erosie en afzettingen verandert de bedding voortdurend. Dat betekent dat zandbanken ontstaan en opschuiven, duinen aangroeien en de hele rivier zelfs zijwaarts kan opschuiven.”
De hoeveelheden water en sediment die meestromen bepalen of er erosie, dan wel sedimentatie optreedt. Komt er meer sediment in het water dan de rivier kan dragen, dan zakken de zwaardere deeltjes naar de bodem of hechten zich op de oevers; komt er minder sediment de rivier in, dan treedt er erosie op. De bodem en oevers slijten dan uit en nemen de bodemdeeltjes mee stroomafwaarts.
Met name in de Nederlandse rivieren, die gezamenlijk één delta vormen, staat de veiligheid voorop. De rivieren zijn via kribben en oeverbescherming gefixeerd in het landschap. In dat gebied moet het rivierwater, ook bij hoge extremen, worden opgevangen, is er scheepvaart, zijn er opties om zand voor de bouw te exploiteren en is er ruimte voor biodiversiteit. In deltagebieden dichter bij de kust, speelt bovendien het binnendringen van zout zeewater via de rivierarmen. Het zilte water kan via de rivieren diep het land indringen, vooral over de bodem, omdat zout water zwaarder is dan zoet water. Vooral bij een hoge vloed en een lage rivierafvoer, zoals in hete zomers, kan dan de drinkwatervoorziening in gevaar komen vanwege verzilting. Denk daarbij ook aan water voor irrigatie en industrieel gebruik.
“Om veiligheid, bevaarbaarheid, drinkwatervoorziening, zandwinning, biodiversiteit in een ingedijkt deltagebied, zoals in Nederland, intact te houden of zelfs te versterken, zijn slimme oplossingen en intensieve monitoring nodig,” zegt prof. Hoitink. Een even eenvoudig als effectief project is een serie van langsdammen in de Waal – lange, lage dammen tussen de oever en het midden van de rivier, over een lengte van 10 kilometer. Deze parallel aan de rivier lopende dammen kunnen mogelijk een alternatief vormen voor de kribben, die dwars op de rivier liggen. Met een longitudinale dam stijgt het waterniveau bij lage standen en daalt het niveau bij hoog water. Bovendien ontstaat er tussen de dam en de oever een natuurlijke omgeving voor waterflora en fauna. “Hoe dat proces zich ontwikkelt is bijzonder moeilijk te voorspellen. Dat hangt sterk af van de uitwisseling van water en sediment van de hoofdstroom richting het zijkanaal. Daar doen we nu metingen aan,” zegt prof. Hoitink.
Soms hebben rivieren onverwachte geheimen. Een voorbeeld is de rivier Mahakam op Borneo. Daar zagen we dat er sedimentafzettingen plaatshadden in de buitenbocht – volstrekt tegen de ’regels‘ in. En erosie vond plaats in de binnenbocht. Al net zo’n overtreding. “Onze nadere studie van die scherpe bocht in de rivier leerde dat er ontzettend diep uitgeschuurde holtes in de bodem aanwezig waren, tot wel vijftig meter diep. Spectaculair,” aldus prof. Hoitink.
Noordelijke kustprovincies willen grote projecten in waddengebied
Noord-Holland, Groningen en Fryslân hebben het Meerjarenprogramma (MJP) Investeringskader vastgesteld. Hierdoor is het mogelijk om grote en meerjarige projecten en programma’s te realiseren in het waddengebied.
Eerder is hiervoor het Investeringskader Waddengebied (IKW) vastgesteld met als doel de economie te verduurzamen en de ecologische kwaliteiten van het waddengebied te versterken.
Nu het Meerjarenprogramma (MJP) is vastgesteld, zal in de komende maanden verdere samenwerking gezocht worden met verschillende organisaties. Dit om te kijken of de initiatieven gezamenlijk verder gebracht kunnen worden.
De projecten uit het Meerjarenprogramma kunnen deels gefinancierd worden vanuit het Waddenfonds.
Eerder is hiervoor het Investeringskader Waddengebied (IKW) vastgesteld met als doel de economie te verduurzamen en de ecologische kwaliteiten van het waddengebied te versterken.
Nu het Meerjarenprogramma (MJP) is vastgesteld, zal in de komende maanden verdere samenwerking gezocht worden met verschillende organisaties. Dit om te kijken of de initiatieven gezamenlijk verder gebracht kunnen worden.
De projecten uit het Meerjarenprogramma kunnen deels gefinancierd worden vanuit het Waddenfonds.